Gen 12: 1 - 9
Gen 12: 1 - 9
Inleiding
In het voorgaande is verteld dat Terach, met Abram, Sarai en Lot hun woonplaats Ur der Chaldeeën verlaten om naar Kanaän te gaan. We vinden niets over een reden voor dit vertrek. Nachor, een andere zoon van Terach blijft met zijn vrouw Milka in Ur achter. De derde zoon van Terach – Haran – is dan al in Ur gestorven. Diens zoon Lot gaat mee op reis.
Ur ligt in Sumer, nu het Zuid-Oosten van Irak, niet ver van de Perzische Golf. Het is één van de oudste steden ter wereld. De ’Chaldeeën’ zijn (Aramese) stammen die vanaf 1.000 vC Mesoptamië intrekken en zich tenslotte in Babylonië zouden vestigen. Het vertrek van Terach vond veel eerder plaats (+/- 1.900 vC volgens de bijbelse chronologie). De toevoeging der 'Chaldeeën’ ís dus een anachronisme van de latere schrijver of bewerker van dit oude verhaal. De familie reist stroomopaarts in Noord-Westelijke richting: een bekende karavaanroute. Na ruim 1.000 km komen ze in Charan. Daar blijven ze wonen al ligt dat niet in Kanaän, het oorspronkelijke doel van de tocht. Een reden voor het afbreken van reis geeft de tekst niet. Als Terach gestorven is vervolgt de schrijver:
Gen 12: 1 – 3
1 De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat Ik je zal wijzen. 2 Ik zal je tot een groot volk maken, Ik zal je zegenen, je naam veel aanzien geven, een bron van zegen zul je zijn. 3 Ik zal zegenen wie jou zegenen, wie jou vervloekt, zal Ik vervloeken. In jou zullen alle volken op aarde gezegend worden.’ (NBV21)
Deze woorden zouden goed passen bij het vertrek van Terach uit Ur en ook verklaren waarom hij daar weg ging. Maar de schrijver geeft aan dat dit woorden van de HEER zijn tot Abram. Dat past echter niet zo goed: de stad Charan is immers niet het vaderland van Abram, zijn familie en naaste verwanten wonen daar ook al niet. Tenzij.....Terach hier zijn wortels heeft en ooit naar Ur verhuisde. Daar zijn inderdaad wel aanwijzingen voor: de naam Terach en andere in het geslachtsregister van Gen 11 wijzen op steden in de omgeving van Charan. Herinnert de naam van Terachs zoon Haran aan de stad Charan? Sarai is een West-Semitische naam die vorstin of koningin betekent.1
De opdracht om land en familie achter te laten is heel ingrijpend.
- Op een andere plek ben je vreemdeling. Ben je daar welkom? Wat voor rechten en plichten heb je daar? Zul je daar toekomst vinden?
- Je familie achter laten betekent dat je er alleen voor staat: niemand om op terug te vallen in geval van nood.
Abram moet zich van alle vertrouwde zekerheden losmaken. Hij zal nieuw land en nageslacht van de HEER ontvangen. Dat vergt wel een groot geloof in de belofte.
- Want welk land dat is, laat de HEER in het midden. Enkel deze omschrijving ‘het land dat Ik je zal wijzen’
- En tot een groot volk (Hebr goi) maken? Maar Sarai is onvruchtbaar (Gen 11: 30) en Abram is al op leeftijd: 75 jaar (Gen 12: 4v).
Land en nageslacht betekenen toekomst. Wie daar veel van heeft, staat in aanzien bij de mensen. Hij geldt als een gezegende. Iemand die de wind mee heeft omdat God achter hem staat.
Die voorspoed is er niet zomaar, of om Abram voor te trekken boven anderen. Het tegendeel is het geval. Door Abram wil God de anderen ook bereiken. Abram met zijn geloofsvertrouwen en toekomstige voorspoed zal tot een zegen zijn voor zijn omgeving, zelfs voor alle volken op aarde. Later ziet Paulus deze belofte vervuld in Jezus Christus, de verre zoon van Abram, Rom 4.
- Vanwege het heilzame is te verwachten dat de mensen Abrams naam hoog achten en hem zullen zegenen.
- Het tegenovergestelde is kennelijk ook te verwachten: dat mensen Abram zullen vervloeken uit afgunst en haat vanwege zijn God en zijn vertrouwen, vanwege land en nageslacht, kortom vanwege Gods zegen.
De HEER verzekert Abram dat wie zo doen, onheil en rampspoed niet over Abram, maar over zichzelf afroepen.
Gen 12: 4 -5
Abram trok weg uit Charan, zoals de HEER hem had opgedragen, en Lot, de zoon van zijn broer, ging met hem mee. Abram was toen vijfenzeventig jaar. Hij nam zijn vrouw Sarai mee en alle bezittingen die ze hadden verworven en de slaven en slavinnen die ze in Charan hadden verkregen. Zo gingen ze op weg naar Kanaän. (NBV21)
Met deze opdracht en belofte doet de HEER een groot beroep op het geloof van Abram. Maar Abram heeft vertrouwen in de stem die hem nieuwe familie en nieuw land belooft. Hij gaat op hoop van zegen. Om die reden vermeldt Hebreeën hem als voorbeeld van een geloofsgetuige (Hebr 11: 8vv en 17vv). Paulus noemt hem de vader van alle gelovigen (Rom 4). Vrouw Sarai en neef Lot gaan mee, kennelijk vielen die niet onder het gebod om familie en naaste verwanten te verlaten. Dat de slaven ook mee gaan, hoeft niet te verbazen: die zijn niet familie, ze werden tot de bezittingen gerekend.
Gen 12: 6 – 7
Toen ze daar waren aangekomen, 6 trok Abram het land door tot aan de eik van More, bij Sichem. In die tijd werd het land bewoond door de Kanaänieten. 7 Maar de HEER verscheen aan Abram en zei: ‘Ik zal dit land aan jouw nakomelingen geven.’ Toen bouwde Abram op die plaats een altaar voor de HEER, die aan hem verschenen was.(NBV21)
Abram komt vanuit het Noorden in Kanaän en reist ver door, tot bij Sichem, iets ten Noorden van Betel. Het stadje bestaat niet meer, maar moet gelegen hebben in de buurt van het huidige Nabloes op de westelijke Jordaanoever. Daar staat de terebint (eik of andere grote boom) van More (Hebr voor leraar). Vandaar dat de Leidse Vertaling ‘Leraarsboom’ heeft, in gebruik voor waarzeggerij?2
De schrijver merkt op dat het land bewoond is door de Kanaänieten. Daarmee wil hij twee dingen zeggen:
- Zij bewonen het land, Abram heeft hier niets. Zal hij ooit land krijgen, zoals God hem had beloofd? Maar bewonen is niet hetzelfde als eigenaar zijn van. Dat is God, de hemelse Koning. Hem behoort alles toe, en het belieft Hem het Abram te geven. Zoals aardse koningen in het Midden Oosten gewoon zijn het land te geven aan dienaren van hun keus.3
- Zij dienen vele goden, zoals ook de bevolking van Charan en van Ur en overal in het midden Oosten dat doet. Zal Abram trouw aan God blijven, of met de bevolking meedoen met hun godsdienst om er tussen te komen?
Voordat dat een verleidelijke keus wordt, verschijnt hem de HEER die zijn belofte van land en nakomelingen herhaalt. Abram bemoedigd in zijn geloof, bouwt op die heilige plek een altaar voor de Heer.
Daarmee geeft Abram ook een signaal af. Al heeft hij het land nog niet in bezit, hij brengt toch al een dankoffer, alsof het zijn land is.
Gen 12: 8v
8 Daarvandaan trok hij naar het bergland dat oostelijk van Betel ligt, en ergens ten oosten van Betel en ten westen van Ai sloeg hij zijn tent op. Hij bouwde er een altaar voor de HEER en riep er zijn naam aan. 9 Steeds verder reisde Abram, in de richting van de Negev.(NBV21)
De bevolking weet wat altaar en offer betekenen en laat Abram weten dat hij niet welkom is. Abram ziet zich genoodzaakt te vertrekkken. Dat onvrijwillige blijkt uit het Hebr wajjatteeq (wegtrekken, opbreken van de tenten) dat vaker met dwang samengaat (bv Gen 26: 22)
Vanaf Sichem gaat het over de gebruikelijke route naar Betel (iets ten Noorden van Jeruzalem). Tussen Betel en Ai brengt hij ook enige tijd door. Hier geen verschijning van de Heer, wel weer de bouw van een altaar. En Abram roept er de naam van de HEER aan, dwz hij smeekt Hem om Zijn hulp (vgl Ps 116: 4), al kan het ook God lofprijzen betekenen (Gen 26: 22- 25). Kennelijk weet en voelt Abram dat hij verder moet en vindt dat zwaar en moeilijk. Zo trekt hij het hele land van Noord tot Zuid door, zonder te vinden. Hij is al bijna in de Negev woestijn. Waar kan hij zich vestigen? Waar ligt zijn toekomst?
------
1 Van Selms (POT p. 175) meent dat West-Semitische groepen ooit naar het Oostelijke Ur vertrokken om zich daar te vestigen toen het politiek verzwakt was. Later, onder koning Kurigalzu (+/- 1410) Ur weer machtiger en zien deze groepen zich gedwongen weer naar de streek van hun oorsprong Charan terug te keren. (Dit valt echter niet met de bijbelse chronologie te combineren)
2 ook in Deut 11: 30 genoemd. More is ook de naam van een heuvel bij Ofra (Ri 7: 1).
3 Weten we van kleitabletten gevonden in Ugarit.
|