Nieuw Volk Nieuw Volk

Een derde volk
We zijn gewend om er allerlei indelingen op na te houden bv Nederlander – buitenlander. De buitenlander geldt vaak als een vreemdeling, zelfs als hij wel een Nederlands paspoort heeft.  In Griekenland noemde men de niet-Grieken: ‘barbaren’ omdat men hen niet kon verstaan en hun cultuur vreemd vond. In Israel ten tijde van de bijbel heten de niet-Joden: ‘gojiem’ omdat ze bij een ander volk horen. Vaak wordt dit vertaald met heidenen, al klinkt dat wat negatief terwijl de term gojiem neutraal-beschrijvend bedoeld is. Hoe dan ook: vanuit Israels perspectief zijn er dus twee soorten mensen en volken: Joden en heidenen. Paulus varieert daarop en gebruikt ook wel de tegenstelling Joden – Grieken. Door het evangelie ontstaat er een derde volk: mensen met een Joodse afkomst en mensen met een heidense afkomst die zich door het evangelie aan de God van Jezus gewonnen geven. De tussenmuur is  weggebroken (Efeze 2: 11-18). Naast Joden en heidenen zijn er voortaan de christenen.

Namen
Er zijn allerlei namen voor de eerste christen-gelovigen in de bijbel te vinden. Ze heten ‘mensen van de weg’ (Hand 9: 2; 18: 25; 19: 9.23; 22: 4 en 24: 14.22) of ‘christenen’ (Hand 11: 26) maar meestal (ruim 100 x) ‘ekklesia’. Dat is Grieks en betekent de ‘volksvergadering’. In de NBV wordt ekklesia meestal vertaald met gemeente, soms met kerk (bv Mat 16: 18). Het woord kerk in onze betekenis van kerkgebouw  vind je niet in de bijbel.

Opvallend zijn de vele beschrijvingen voor de gemeente die aan de toenmalige religieuze wereld zijn ontleend. Tempel, offer, eredienst, priester, (on)heilig, (on)rein kunnen nu zomaar toegepast worden op de christen-gelovigen. Zij vormen samen een tempel (Efeze 2: 19-22) om geestelijke offers te brengen (I Pe 2: 5). Zij moeten zich aan God geven als een levend en heilig offer. Dat is de ware eredienst (Rom 12: 1). De tijd van de stenen tempel is voorbij. God heeft een nieuwe woonplaats gevonden: onder mensen die zich voor zijn Geest openstellen.

Verbonden met God
Daarmee is het christelijk leven allereerst een leven toegewijd aan God die ons voor Zich gewonnen heeft. We willen Hem niet meer kwijt. We kiezen er elke dag opnieuw voor om ons door Hem te laten inspireren. Onder invloed van Gods Geest komt het tot een nieuwe levensstijl. Het voor-christelijke leven onder invloed van ‘het vlees’ (jaloezie, geruzie, brasserijen, sexueel wangedrag, zelfzucht enz) houdt op, want zo kun je geen tempel van de heilige Geest zijn (1 Kor 6: 9).  Daarvoor in de plaats komt een leven geleid door de Geest die liefde, blijdschap, vrede, geduld en zelfbeheersing bewerkt (Gal 5: 19-23).
De leden van de gemeente zijn door hun verbondenheid met God diens kinderen geworden (Rom 8: 15-21), het zijn zonen en dochters van een Vader in de hemel (2 Kor 6: 18)

Verbonden met de medegelovigen
Het christelijk leven is een leven verbonden met de andere gelovigen. De gemeenteleden komen samen om God te zoeken, te bidden, het evangelie te overdenken, het avondmaal te vieren, elkaar te bemoedigen, elkaar te corrigeren, samen de schouders er onder te zetten en werk te maken van haar opdracht. ‘Ik geloof wel, maar heb de kerk daar niet voor nodig’ is dan ook een onbijbelse gedachte. En een onjuiste: de praktijk laat zien dat wie de gemeenschap op geeft, al gauw ook het christelijke van zijn geloof kwijt is.
De gemeente is het lichaam van de Heer, Christus of de Geest is de bezieling van het lichaam (1 Kor 12). Want een geest kan niet zonder lichaam (dat is een spook) en een lichaam kan niet zonder geest (dat is een lijk).
Christus kan ook het hoofd van het lichaam heten. (Efeze 4: 16)
De leden van de gemeente zijn door het geloof elkaars broers en zussen geworden. (1 Kor 14: 6, 20, 26, 39)

Verbonden met iedereen
Zoals de tempel de plek was waar God zijn heil aan mensen aanbood, zo is dat nu door de christelijke gemeente. Christenen hebben dan ook een verantwoordelijkheid voor de buitenwereld. Het is de opdracht van Jezus aan zijn discipelen om het goede nieuws van Gods liefde en trouw wereldwijd bekend te maken, voor te leven en belangstellenden op te nemen in de nieuwe gemeenschap (doop). (Mat 28: 16-20) Daarnaast is er het algemenere gebod om lief te hebben God en de medemens die op je weg komt.

Zorg voor de samenleving
In de tijd van het Nieuwe Testament waren christenen niet in de positie om veel voor de samenleving te betekenen. Bij ons en in veel andere landen kan dat gelukkig wel. Zo zijn vele christenen actief als vrijwilliger in het ziekenhuis, bij de voedselbank, de schuldhulpverlening, daklozenopvang of de natuurbescherming. Ze mogen daarbij ook best iets laten horen of zien van hun inspiratie. Niet om zichzelf groot te maken, maar om het licht op God te laten vallen (Mat 5: 13-16). Zo zijn christenen, met andere mensen van goede wil, zout der aarde en licht voor de wereld.
Christenen hebben niet de pretentie dat ze alle mensen kunnen helpen en de hele wereld kunnen verbeteren. Daarvoor zijn de tegenmachten
(racisme, oorlogsindustrie, drugshandel, neo liberale jacht op geld, mensenhandel: prostitutie, kinderarbeid ) te sterk en zit het kwaad te diep. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde verwachten we van God. We geloven wel dat het goed is om te proberen het onrecht te bestrijden, ons brood te delen, de eenzaamheid te verdrijven. We hebben de hoop dat dat goede werk niet tevergeefs is (1 Kor 15: 58). Ooit zullen al die kleine en grote daden van barmhartigheid blijken meegewerkt te hebben aan de komst van Gods nieuwe wereld.
Trouwens: a
ls je leeft tussen D-Day en V-Day, kun je toch niet met de armen over elkaar blijven zitten?

Kerkgebouw?
Tenslotte: Christenen hebben geen grote tempels of monumentale kerkgebouwen nodig. God is niet aan stenen gebonden. Hij is een God van mensen. Een eenvoudige plek om bij elkaar te komen is voldoende. De eerste christenen kwamen samen in de openbare ruimte (bv de zuilengang van de tempel – Hand 5: 12) of in een wat ruimere huiskamer.

terug