Nieuwe Testament

afb 32 met dank aan Pixabay, Robert C Opb 3: 9 in het Grieks (majuskels, of hoofdletterschrift)
Nieuwe Testament

Jezus
Het is opvallend dat Jezus zelf geen geschriften heeft nagelaten. Hij kon wel schrijven blijkt uit Joh 8: 6-8 en hij had zeker een belangrijke boodschap getuige de latere evangeliën. Vertrouwde hij erop, dat zijn discipelen op een dag wel in de pen zouden klimmen?
De beste verklaring is deze: God wil door Jezus de macht van de dood verslaan, mensen vergeving aanbieden en aan zich binden. Jezus ziet dit als Gods wil. Daarom zal hij zijn leven geven zodat deze dingen eindelijk waar worden.
Er moest niet nog een keer over offer en verzoening en een nieuw verbond gesproken en geschreven worden. Dit ultieme offer moest gebracht worden. Pas na het verrichten van deze daad was er een evangelie, een blijde boodschap om verder te vertellen en op te schrijven.

Brieven
Aan de brieven in het Nieuwe Testament kun je dat heel goed zien. Paulus en de andere briefschrijvers vertellen zo goed als niets over Jezus. Zijn wonderen, gelijkenissen en uitspraken over het Koninkrijk van God vind je praktisch niet terug in de brieven. Het voornaamste wat ze van Jezus naar voren halen is zijn lijden, sterven en opstanding. Dat is ook het punt dat in de zendingstoespraken in Handelingen telkens naar voren komt. Voor Paulus komt het hier helemaal op aan: dat Jezus aan een kruis gestorven is. Hij wil niets anders weten (Gal 6: 14).
De brieven bevatten wel geloofsleer, maar het zijn geen kleine tijdloze dogmatieken, ook die aan de gemeente in Rome niet. Het gaat om echte brieven, geschreven aan concrete gemeentes en mensen om de weg te wijzen in de kwesties die er speelden. Die context speelt een belangrijke rol bij de uitleg.

Evangeliën
Natuurlijk had Jezus wel diepe indruk gemaakt. Zijn uitspraken, gelijkenissen, wonderen en de lijdensgeschiedenis bleven bewaard in de herinnering van zijn discipelen en er werd veel over gesproken. Deze dingen zijn een onmisbare aanvulling op het evangelie van kruis en opstanding. Zonder de herinnering aan Jezus’ optreden in woord en daad wordt het evangelie een boodschap waar je alle kanten mee op kunt. Om dat tegen tegen te gaan was het belangrijk om de herinneringen aan Jezus op te schrijven en veilig te stellen voor latere generaties. Na een tijd van mondelinge overlevering (bv 1 Kor 11: 23-26) komen er zo de schriftelijke evangeliën.
Anders dan de brieven zijn de evangeliën een nieuwe literaire vorm: ze lijken in de verte een beetje op een biografie of een geschiedenisboek. Maar een echte levensloop vind je er niet. De evangelisten vertellen nauwelijks iets over de eerste 30 jaar van Jezus’ leven. Ze beperken zich tot dat ene jaar (of drie – Johannes) dat Jezus reisde van Galilea naar Jeruzalem en vertellen vele uitspraken, wonderen en andere voorvallen. Ze rijgen die als kraaltjes aan een snoer. En in elk van die kraaltjes vind je het goede nieuws terug. Ook al gaat het over historische gebeurtenissen, de evangeliën willen niet als geschiedenis gelezen worden maar als verkondiging van het goede nieuws dat Gods nieuwe wereld bezig is te komen.

Synoptici
Marcus is waarschijnlijk het eerste evangelie. Dit evangelie staat nog het dichtst bij de brieven vanwege de ruime aandacht die het kruis en de lijdensgeschiedenis daar heeft: de hele tweede helft, vanaf Mc 8: 27. In de eerste helft vind je vooral wonderen, weinig uitspraken van Jezus.
Volgens de Twee Bronnen Theorie hebben Mattheüs en Lucas dit evangelie als voorbeeld gebruikt en daar veel aan toegevoegd, vooral uitspraken. Veel van deze uitspraken vind je alleen bijzowel Mattheüs als Lucas. Men neemt daarom wel aan dat zij die aantroffen in een schriftelijke bron (Q, van het Duitse Quelle = bron) die ze allebei gebruikten.  Verder kom je er stof tegen die je alleen bij Mattheus of alleen bij Lucas vindt.
De vele overeenkomsten tussen deze drie evangeliën maken het mogelijk de teksten in kolommen naast elkaar in beeld te brengen. Zo’n boek heet een synopsis (= samen zien) en Mattheüs, Marcus en Lucas worden daarom vaak de synoptici of de synoptische evangeliën genoemd. Het waardevolle van zo’n vergelijking is, dat je ziet hoe elk van de evangelisten een eigen accent aan het optreden van Jezus geeft. Lucas bv presenteert Jezus als de Heiland der Wereld en vandaar dat hij aan zijn evangelie een tweede deel toevoegt: de Handelingen der Apostelen. Daarin vertelt hij hoe het evangelie Rome bereikt, het centrum van de toenmalige wereld.

Johannes
Het vierde evangelie wijkt op tal van punten af van de eerste drie. Waar deze melding maken van het Koninkrijk Gods of het Koninkrijk der Hemelen gaat het bij Johannes over het eeuwige leven. Bij Matteüs, Marcus en Lucas spreekt Jezus over de Zoon des Mensen, bij Johannes over de Zoon (van God). Bij Johannes vind je hele lange gesprekken (bv Joh 3 en 4) en een nog langere monoloog (Joh 14 – 17), bij de synoptici veel meer korte twistgesprekken met vooral Farizeeën en Schriftgeleerden. Zo zijn er meer opvallende verschillen. Maar er zijn ook overeenkomsten en soms weet Johannes unieke details te vermelden die wijzen op grote kennis van de omstandigheden ttv Jezus. Al met al lijkt Johannes de boodschap van Jezus op een nieuwe manier onder woorden te brengen. Dat was nodig om zijn lezers in een andere tijd en omgeving te kunnen bereiken.
Behalve het evangelie staan er ook nog drie brieven op naam van Johannes.
Het laatste bijbelboek, Openbaringen, is door een andere Johannes geschreven.

Tekst
De oorspronkelijke handschriften van het Nieuwe Testament zijn in de loop van de tijd verloren gegaan. Er zijn wel duizenden copieën uit de tweede eeuw en later. Soms gaat het om complete brieven en evangeliën, soms om maar een paar regels of nog minder.
Vele eeuwen gebruikte men in de kerk een Nieuwe Testament dat vooral op latere handschriften was gebaseerd, de zgn Textus Receptus. Deze werd door kerkvader Hiëronymus rond 400 in het Latijn vertaald en dat werd de officiële kerkelijke bijbel. (de Vulgata).
Erasmus is een van de eersten die daar vraagtekens bij plaatst en op zoek gaat naar de oudste teksten. In 1516 publiceert hij een kritische editie van het Nieuwe Testament. De Statenvertaling (1637) baseert zich op de vijfde editie van Erasmus’ Nieuwe Testament, die daardoor op allerlei plaatsen verschilt van de Latijnse kerkbijbel.
Het vaststellen van de best mogelijke tekst gaat nog altijd door. Gezaghebbend is het Institut für neutestamentliche Textforschung in Münster. Dat gaf 2012 een 28-ste herziene druk uit. Over het algemeen is het Nieuwe Testament heel betrouwbaar overgeleverd: 5000 van de 8000 verzen zijn letterlijk hetzelfde. De rest betreft kleine verschillen, vaak te wijten aan overschrijffoutjes. In een enkel geval is er meer aan de hand. Zo is in een heel jong Grieks handschrift in 1 Joh 5: 7-8 een kort zinnetje toegevoegd in de hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn Een. En drie zijn er, die getuigen op de aarde.” Het blijkt om een aanvulling te gaan die eerst aan de Vulgata werd toegevoegd en later werd terug vertaald in het Grieks. De NBV laat daarom deze woorden weg, de NBG zet de passage tussen haakjes. De Statenvertaling heeft dit zinnetje zonder haakjes: Erasmus die aanvankelijke deze passage als niet-oorspronkelijk schrapte, kwam daar onder druk gezet van de religieuze instanties op terug.
 

terug