Verschijningen Verschijningen
Datering
De brieven van Paulus behoren tot de eerste geschriften van het NT. De evangeliën zijn van later datum. In de eerste brief aan de gemeente in Korinthe (geschreven ong. 55 nC) vinden we misschien wel het oudste getuigenis van de opstanding nl. hoofdstuk 15 de verzen 3-8.

Vanwege 3a  - Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen - is er veel voor te zeggen dat wat nu volgt (3 - 5) niet een vrije woordkeus van Paulus is, maar dat hij hier een al langer bestaande vaste formulering aanhaalt. Die spreuk is dus nog ouder dan de brief. Deze woorden gaan terug tot het eerste begin van de oergemeente in Jeruzalem! Daar speelde Kefas (Hebr) oftewel Petrus (zijn Griekse naam) een belangrijke rol. Zo luidt de formule:

dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat,
4 dat Hij is begraven,
dat Hij op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat,
5 en dat Hij is verschenen aan Kefas
en vervolgens aan de twaalf.

Daarop aansluitend neemt Paulus de vrijheid om een aantal uitbreidingen toe te voegen:

6 Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven.
7 Vervolgens is Hij aan Jakobus verschenen
en daarna aan alle apostelen.
8 Pas op het laatst verscheen Hij ook aan mij, misgeboorte die ik was.


Verschijnen
De vraag is wat Paulus met 'verschijnen' bedoelt. Wij zijn geneigd om die vraag te beantwoorden met wat we uit de evangeliën weten: dat Jezus op de Paasmorgen en de 40 dagen daarna soms bij zijn discipelen 'opduikt' als de Opgestane en Levende Heer. Hij gaat hen tegemoet (Mat 28; 8) of komt bij hen en gaat met ze mee (de Emmaüsgangers, Luc 24; 25v). Soms staat hij op wonderbaarlijke wijze opeens in hun midden (Luc 24: 36; Joh 20: 20 en 26) of spreekt hen aan vanaf de oever, eet en praat met hen (Joh 21).

Maar zoals gezegd: de evangeliën zijn allemaal van later datum. Het is een anachronisme om met die verhalen in gedachten het abstracte 'verschijnen' concreet in te vullen. We moeten eerst kijken naar de betekenis die dat woordje verschijnen van zichzelf heeft. Het blijkt dat in het (Griekse) Oude Testament het vaak voorkomt om verschijningen van God of engelen mee aan te geven. We kunnen dan wel zes manieren onderscheiden:
  1. in mensen sprekend: aan Abraham bij de terebint van Mamre (Gen 18)
  2. in een mens gedroomd: aan Jakob bij Bethel (Gen 28: 10 - 22; Gen 35: 1)
  3. in een stem + bijzonder natuurverschijnsel (bv een brandende braambos): aan Mozes in de woestijn (Ex 3: 2)
  4. in een wolk of vuur of licht, zonder stem: (Ex 16: 10)
  5. alleen een stem, zonder verschijnselen: (Gen 12: 7)
  6. in het merkbaar worden van Gods werkzame aanwezigheid in de gebeurtenissen (Ps 102: 17)
Op welke van deze manieren hebben Kefas en Paulus een verschijning van de Opgestane gehad? Dat valt op grond van wat enkel het woordje verschijnen niet meer te achterhalen. Elk van deze zes manieren is voor Kefas denkbaar.
Voor Paulus vallen manier 5 en 6 af vanwege wat hij schrijft in 1 Kor 9: 1 -
dat hij de Here Jezus heeft gezien.

In de latere evangeliën wordt de verschijning van de Opgestane Heer aan Petrus en de andere discipelen ingevuld op de eerste manier: Jezus verschijnt als een mens die spreekt.
In Handelingen gebeurt de verschijning aan Paulus op de derde manier: er is alleen een stem en een helder licht. (Hnd 9, 22 en 26).

In Hnd 13: 31 vult de spreker (Paulus) de verschijning niet nader in. Lucas, de auteur van Hnd en ook zijn lezers zullen gedacht hebben aan wat Lucas er in zijn evangelie van vertelde (de eerste manier: een mens die spreekt).

Petrus / Kefas
Als Kefas / Petrus deze fenomenen (stem, menselijke gedaante) benoemt als verschijning van Jezus, valt aan te nemen dat hij al gelooft dat Jezus leeft. Net zoals Mozes bij het zien van de brandende braambos al gelooft dat God bestaat. De verschijningen halen hem dus niet over om te gaan geloven in Jezus als de Levende. Dat was ook niet nodig. De discipelen geloofden immers dat Jezus als een rechtvaardige om zijn trouw aan de Torah gestorven was, en als martelaar bij God mocht zijn.

Maar in dat geloof heeft Kefas het lege graf gezien en de ervaring van een verschijning opgedaan. Wat voegt dat dan toe aan wat hij toch al geloofde over Jezus? Dit: het zien van het lege graf en de verschijning van Jezus als de Levende doen hem beseffen dat de opstanding der doden is begonnen. Maw dat het einde der tijden is aangebroken.

Saulus / Paulus
Saulus vervolgde de eerste christenen om hun geloof aan Jezus (Gal 1: 13v). Zij hielden hem voor de Messias. Maar dat kon hij volgens Saulus niet zijn. Jezus was immers aan een kruis gestorven, de meest smadelijke dood. God had hem overduidelijk in de steek gelaten. Hij was niet de Messias en zijn rijk was niet gekomen. De stevige debatten die hij daarover voerde met zijn christelijke volksgenoten en de argumenten die daarbij werden uitgewisseld lieten hem echter niet los. Het broeide in hem. Tot het moment van zijn ommekeer.

Doordat God zijn Zoon aan hem openbaarde (Gal 1: 17) en aan hem verscheen (1 Kor 15: 8) gaan hem de ogen voor wie Jezus is: de rechtvaardige bij uitstek. Sindsdien vindt hij het vreselijk dat hij zich zo heeft vergist. In 1 Kor 15: 8 schrijft hij 'Pas op het laatst verscheen Hij ook aan mij, misgeboorte die ik was.'
Vanaf dat moment houdt hij Jezus, de gekruisigde die werd opgewekt voor 'de eersteling van hen die ontslapen zijn' (1 Kor 15: 20). Maw de opstanding der doden is het signaal dat het einde der tijden is begonnen. De laatste periode van de geschiedenis is aangebroken.

In zijn geval is de verschijning van de Opgestane dus - anders dan bij Petrus - om zijn weerstand te overwinnen. Volgens Lucas vraagt Paulus dan ook wie hem de voet dwars zet. Het antwoord is 'Ik ben Jezus, die gij vervolgt' (Hnd 9: 5; 22:8; 26:15).
Van vervolger wordt Saulus de grootste zendeling uit de kerkgeschiedenis. Zijn identiteit is zo veranderd dat daar een nieuwe naam bij hoort. Voortaan heet hij Paulus.

Zendingsdrang
Daarmee bewerken deze verschijningen een roepingsbesef bij Petrus en Paulus: ze gaan er als Gods gezanten op uit om het evangelie bekend te maken. Dat is opnieuw een treffende overeenkomst met enkele van de verschijningen in het OT, bv Mozes (Ex 3: 10), Gideon (Ri 6: 14), ook mensen met een missie.

Wat waren de verschijningen?

De verschijningen zijn subjectieve belevingen geweest, ervaringen opgedaan door mensen die al een speciale band met Jezus hadden: zijn discipelen en zelfs Saulus. Ik noem ze niet objectief, want dat zou suggereren dat de verschijningen van de Opgestane met de camera te filmen zouden zijn geweest. Maar de discipelen hebben echt zoiets beleefd. Zij zijn te goeder trouw in hun getuigenis. In hun (bijbelse) voorstellingswereld waren deze dingen zeker niet alledaags, maar wel mogelijk.
Het lijkt me dat het om verschijningen vanuit de hemel ging (zoals Paulus dat meemaakte), geen 'kiekeboe' van iemand die nog op aarde is.
 
terug