3 Het mythologische Wereldbeeld (OT)
3 Het mythologische Wereldbeeld (OT)
Drie verdiepingen
De voorstelling van een platte aarde met een hemel daarbovenop en overheen en een onderwereld daaronder treffen we in alle oude culturen wereldwijd aan. Ook bij de volken in Mesopotamië: Sumer, Akkad, Assur, Babel. Zij vertelden uitgebreide verhalen over schepping van hemel en aarde, goden en godinnen, en ook van een zondvloed.
Israël
Opvallend is, dat de schepping van hemel en aarde in de oudste geschriften van het OT lang niet zo’n grote rol speelt. Het centrale geloofsgegeven voor Israël is iets anders: de bevrijding uit Egypte. Dat heeft Israël als de beslissende openbaring van God ervaren. De aarde met de levende natuur, de sterren aan de hemel spraken aanvankelijk veel minder van God.
Dat verandert als Israël meer en meer de invloed ondergaat van de Assyriërs en Babyloniërs. Door de verschrikkingen van deze vijanden uitgedaagd en geconfronteerd met hun verhalen over het ontstaan van hemel en aarde, zien profeten als Jeremia (bv Jer 31: 35 – 41; 51: 15 - 19) en Jesaja (bv Jes 40: 12 - 31) zich gedwongen Israëls God als Schepper te verkondigen. De meest uitgewerkte en doordachte voorstelling van de Schepping vinden we in Gen 1. Met de omringende volken deelt het de voorstelling van:
- Een platte aarde aan alle kanten omringd door de wereldzee.
- Daarboven een hemel of hemelkoepel die de hemeloceaan op veilige afstand houdt.
- Daarboven is de 'hemel der hemelen' waar God is (bv Deut 10: 14)
- Langs de hemelkoepel bewegen de zon en de maan, de sterren zitten er vast aan.
- De platte schijf die de aarde is staat op pijlers in de wateren onder de aarde.
Uniek
Maar de bijbelschrijvers doen meer dan alleen aansluiten bij de gangbare voorstelling. Ze zetten ook eigen accenten:
- De omringende volken hebben vele (duizenden) goden, die van elkaar afstammen. De allereerste goden komen echter uit iets anders voort. In een oud Babylonisch scheppingsverhaal is er helemaal aan het begin van alles een zee met het zoete water (Apsu) en een zee met zout water (Tiamat). Die zeeën vermengen zich en daaruit ontstaan de eerste goden Lahmu en Lahamu. Zij brengen nieuwe goden voort, die op hun beurt de machtige Ea en andere voortbrengen (Enuma Elisj +/- 1300 vC). Zo’n theogonie is voor Israël ondenkbaar. Er is één God (Jahweh) die zij hebben leren kennen van de Exodus uit Egypte. Hij is het die hemel en aarde heeft gemaakt.
- Waar de omringende volken zon, maan, en sterren als goden vereren, heten ze bij Israël eenvoudig lichten die door God gemaakt zijn, het grootste (de zon) om over de dag te heersen, het kleinere (de maan) om over de nacht te heersen, en ook de sterren. (Gen 1: 16).
- Waar de omringende volken tegenover hun goden antigoden hebben, gelooft Israël dat hun God alle macht heeft. De chaosmachten (de oerwateren Gen 1, de woestijn Gen 2, de Leviatan of het zeemonster Ps 74:13) zijn er wel, maar spelen geen doorslaggevende rol, God heeft de Leviatan gemaakt om mee te spelen (Ps 104: 26).
- In Enuma Elisj loopt het scheppingsverhaal uit op de goden; de mensen zijn slaven van de goden. Gen 1 loopt uit op de rustdag en de mens is geen slaaf, maar beeld en gelijkenis van God.
- Waar de omringende volken Baäl en andere natuurgoden in hun mythen vaak lieten sterven en weer opstaan in het ritme van de seizoenen, belijdt Israel van zijn God dat Hij een eeuwige God is. Bv ‘Nog voor de bergen waren geboren, voor U aarde en land had gebaard – U bent, o God, van eeuwigheid tot eeuwigheid’ ( Ps 90: 2 NBV21). Vandaar dat Israël zijn God vaak ‘de Eeuwige’ noemt.
- Elke scheppingsdaad begint met 'en God zei', maar het blijft niet bij het uitspreken van opdrachten. Er volgen vaak andere werkwoorden zoals scheppen (vers 21 en 27), maken (vers 4, 7, 16, 25, 26), scheiden (vers 7), scheiding maken (vers 4, 6 en 4 ) stellen of plaatsen (vers 17). Opvallend is dat het allemaal met groot gemak gaat. Er is niets dat op strijd wijst. Er is simpelweg geen verzet van iets dat er al is, laat staan van een rivaliserende of antigoddelijke macht. Dat is zeer afwijkend van wat men standaard in het Midden Oosten dacht.
- De wereld met alles erop en eraan is dus geschapen werkelijkheid. Niet goddelijk, maar van God afhankelijk. Regen en droogte, de opbrengst van de akkers, het voedsel voor de dieren (Ps 37: 7) komt van Hem. Hij is de Schepper die alle dingen onderhoudt. Hij is het die mens en dier de levensadem geeft (Gen 2: 7; Ps 104: 29v). Als zij sterven keert de geest tot Hem terug (Pred 12: 7). Hij is God zelfs in het rijk der doden (Ps 139: 8). En overal waar zich bijzondere verschijnselen (bv het onweer, Ps 29) voordoen beleeft Israël dat als een teken van Gods macht en majesteit.
- Israël weet, dat God de geschapen werkelijkheid ver te boven gaat. Dat blijkt bv uit het tempelgebed van koning Salomo. Bij de wijding van de tempel spreekt hij uit dat God niet letterlijk woont in de tempel; maar Hij doet zijn Naam er wonen.Dwz Hij kan er aangeroepen en gebeden worden. 'Zou God werkelijk op aarde kunnen wonen? Zelfs de hoogste hemel kan U niet bevatten, laat staan dit huis, dat ik voor U heb gebouwd.' (1 Kon 8: 27 - NBV21).
Israël heeft in het benauwende wereldbeeld van die dagen ruimte voor God gezocht en gevonden door al wat bestaat met Hem alleen in verband te brengen en voor andere goden - in elk geval in theorie - geen enkele ruimte te laten. Zo voelde het volk zich niet langer een speelbal van de grillige goden en het onvoorspelbare lot. Het wist waar het aan toe was en op wie men altijd kon hopen. Zie Ruth 1, Ps 29
|