Dan zweef ik op de wind...(Deut 32: 11) Dan zweef ik op de wind...(Deut 32: 11)
Dit zijn woorden uit een lied (Opwekking 488, Liedboek 891) dat zingt van een arend, die zijn jong op zijn vleugels zet en ermee wegvliegt. Daarvan spreekt de bijbel op twee plaatsen
  • Gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb. (Ex 19: 4 NBG)
  • Als een arend (nesjer), die zijn broedsel opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerken, zo heeft hem de Here alleen geleid... (Deut 32: 11-12 NBG)
Arend/adelaar of gier?
Het Hebreeuwse woord nesjer ('verscheurder?') kan slaan op zowel een arend als een gier. Beide soorten komen voor in Israël. Het OT heeft voor allerlei soorten vogels een eigen naam, maar vond het kennelijk niet nodig om deze twee te onderscheiden. Dat is in het NT ook zo. Het Griekse 'aetos' kan zowel arend (Opb 4: 7; 8: 13 en 12: 14) als gier (Mat 24: 28 en Luc 17: 37) betekenen. Beide zijn imposante vogels die zwevend hoog in de lucht op elkaar lijken. Het meest opvallende verschil betreft kop en hals: die is itt tot de arend bij de gier kaal. Dat staat in verband met een ander verschil: de arend jaagt op levend gedierte, de gier is een aaseter: een kale kop en hals zijn eenvoudiger schoon te maken dan één met veren.

Kenmerkend
  • Met hun enorme vleugels (spanwijdte 2,5 - 3 meter) maken ze optimaal gebruik van thermiek, zonder veel kracht bereiken ze grote hoogten.
    Dat heeft Jesaja (40: 31) ook gezien als een gelijkenis voor wat er mogelijk wordt als God in je leven komt.
  • In de hoge bergen hebben ze hun nest: onbereikbaar voor roofdieren, dus veilig. (Job 39: 30).
    Dat motief vinden we terug in Opb 12: 14 - de vrouw/kerk vlucht met arendsvleugelen naar een veilige plek.
    Voor Gods tegenstanders is er niet zo'n plek (Jer 49: 16).
  • Hoog in de lucht speuren ze met hun scherpe ogen de wijde omgeving af, op zoek naar voedsel
    Vgl Deut 28: 49 - van verre,
  • Beide zijn sterk genoeg om prooi of aas met hun klauwen vast te grijpen en er ermee weg te vliegen.
    Om die reden is de nesjer (Ez 17: 3 en 7) beeld voor de koning van Babel en Egypte.
    Ex 19: 4 en Deut 32: 11 zeggen dat de nesjer met zijn jong op de vleugels vliegt. (zie hieronder)
  • Indrukwekkend is de snelheid waarmee ze komen aangevlogen: er is geen ontsnappen mogelijk.
    Om die reden worden in de bijbel de vijandelijke buurvolken Assyrië en Babel met een nesjer vergeleken
    (Deut 28: 49; Hos 8: 1; Hab 1: 8; Jer 4: 13; 48: 40; 49: 22; Klg 4: 19).
    Maar als Job klaagt over de dagen die voorbij vliegen (Job 9, 26) noemt hij eveneens de nesjer.
    In het wegvliegen is de nesjer ook vlug. Dat weet de wijze die in Spr 23: 5 waarschuwt voor het vluchtige van geld en bezit.
    De weg van de adelaar in de lucht is voor de Spreukendichter een van de onbegrijpelijke dingen (Spr 30: 19).
    Daniël ziet een leeuw met adelaarsvleugels (Dan 7: 4), symbool van een sterk (leeuw) rijk dat zich snel (adelaar) uitbreidt.
    Saul en Jonathan waren snel als arenden (2 Sam 1: 23).
  • Een nesjer kan vele tientallen jaren oud worden. Als hij na de rui van een nieuw verenkleed is voorzien, ziet hij er weer goed uit.
    Dat klinkt door in Ps 103: 5 - zich vernieuwen als een arend. Hij heeft opvallend lange veren (Dan 4: 33).
  • De nesjer geldt als onrein (Lev 11: 13; Deut 14:12). Dit zijn overigens de enige teksten waar nesjer naast gier en vis- of zeearend voorkomt. Hier zal het dus arend betekenen.
  • In Spr 30: 17 is met nesjer waarschijnlijk de aaseter bedoeld, die met de kraai zich tegoed doet aan wie zijn ouders niet eert.
  • Bij Ezechiël is de nesjer naast leeuw, rund (of stier, os) en mens één van de vier gezichten van een goddelijk wezen dat de profeet in zijn visioen ziet. (Ez 1: 10; In 10: 14 ipv stier cherub).
    Die vier vinden we terug in Opb 4: 7 en nog weer later in de christelijke traditie. Engel, leeuw, stier en arend symboliseren achtereenvolgens de evangelisten Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes.
Over smaak valt niet te twisten
Wij vertalen nesjer liever met arend dan met gier. Dat zegt meer over onze smaak, dan dat het vanuit de teksten is te verdedigen. Die laten het meestal in het midden zoals we hierboven gezien hebben. De ene vertaling is niet beter of slechter dan de andere.

Deut 32: 11v
De vergelijking met een arend maakt het mogelijk allerlei over Gods liefde en zorg naar voren te brengen
Hoe God over ons waakt en nabij is: als een arend zwevend boven zijn nest .
Hoe Hij alles ziet: een arend heeft scherpe ogen.
Hoe Hij - als het moet, ons alles uit handen neemt en draagt: als een arend een jong op zijn vleugels
Hoe Hij in Jezus onder ons, onbeholpen fladderend en vallend, dook en opving op zijn vleugels en draagt en weer omhoog brengt. Om ons te redden van de dood en ons het leven te brengen.

Probleem?
Dat is allemaal mooi en waar en goed om te geloven. Er is echter een probleempje: een arend draagt zijn jongen niet op zijn vleugels. Niemand heeft dat ooit in het echt gezien. Er bestaan geen foto's of filmpjes van.
Een arend zou ook niet kunnen vliegen met een jong op zijn vleugels. Het gewicht verhindert dat hij zijn vleugels goed kan opheffen en uitslaan.
Met een jong tussen zijn vleugels, op zijn rug, is vliegen ook onmogelijk. Niet om het gewicht, hij vliegt wel met zwaardere prooien in zijn klauwen, maar omdat hij dan zijn vleugelspieren niet goed kan gebruiken. Het jong moet zich immers met zijn klauwen vasthouden aan de veren en de vleugels, anders zou het er van afwaaien. Hetzelfde geldt voor de gier.

Er zijn wel vogels die hun jongen tussen hun vleugels vervoeren. Dat zijn echter zwanen en andere watervogels Die nemen hun jongen op hun rug mee, zwemmend over het water; niet om te vliegen. De fuut neemt de jongen zelfs mee onder water om een eindje verder weer boven water te komen.
Er is één soort die enigszins doet wat Deut 32: 11 voorstelt. Dat is de kleine fuutkoet uit Zuid Amerika. Het mannetje van deze vogels heeft aan elke vleugel een buideltje waarin twee jongen kunnen. Hij kan dus met vier jongen tegelijk vliegen, maar alleen als ze nog heel klein zijn.  (Met dank aan J. Oosterhuis, Vogels met een verhaal p. 160v)

Anders vertalen?
Zou het dan kunnen dat we Deut 32: 11 anders moeten vertalen? Dat is wel mogelijk, door nl de tweede helft van die lange zin van onderwerp te wisselen. De eerste helft gaat dan over een arend; de tweede helft vullen we dan ipv hij (de arend) Hij (Jahweh) in. We halen dus het onderwerp van vers 12 naar voren. Zo doet de NBV21 het: '
Zoals een arend zijn nest beschermt, en boven zijn jongen zweeft,
zo spreidde Hij (de HEER) zijn vleugels uit, en droeg zijn volk op zijn wieken'.
Dan klopt het helemaal bij wat we van de nesjer weten. En het past ook bij wat Israël op een andere plaats van God gelooft:
gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb. (Ex 19: 4 NBG)

Religieuze ervaring
Hoe Israel ooit bij deze vergelijking is gekomen, als er in het echt geen voorbeelden zijn van arend of gier die hun jong op de vleugels dragen? Het antwoord geven de teksten zelf:
  • Ex 19 verbindt het met hoe God zijn volk bevrijdde uit Egypte en het 'tot Mij' heeft gebracht: de berg Sinai waar Hij zijn verbond sloot met Israël.
  • Deut 32 zegt in het voorafgaande vers dat God zijn volk als een hulpeloze vondeling in de woestijn aantrof en zich erover ontfermde
Kortom: men was enorm onder de indruk van het optreden van Jahweh die de legers van Egypte ten onder liet gaan in de Rietzee en zijn volk heeft beschermd en over Israël waakt. Bij dat verscheuren (van de legers) en het waken past de vergelijking met een arend heel goed. Dan wil men ook die andere dingen - de tocht van Egypte naar de berg Sinaï en het beloofde land - in dat beeld vatten. En met dichterlijke vrijheid zegt men dan, dat het volk door diezelfde arend gedragen en naar zijn bestemming is gebracht.
terug