Ez 8
Ez 8
Inleiding
Ez 8 - 11 bevat twee visioenen van het oude Jeruzalem. Het eerste en meest uitgebreide gezicht beschrijft de situatie in de tempel. Die is zo bedorven dat Jahweh de tempel en Jeruzalem verlaat. Het tweede visioen (Ez 11) gaat in op de vraag of dit het einde van het bestaan van Israël betekent. De visioenen beginnen en eindigen met de verplaatsing van de profeet: de Geest brengt hem naar Jeruzalem en later weer terug naar Babel.
Ez 8: 1 - 3 De verplaatsing
Heel nauwkeurig geeft Ez aan dat het de vijfde dag van de zesde maand van het zesde jaar (van de ballingschap) is. Dat wil zeggen 17 of 18 sept 592 vC. De profeet is thuis en bij hem zijn de oudsten van Jeruzalem, de leiders van de Joodse ballingen. Ze zullen wel de toestand van het volk bespreken. Zij zijn erbij als Ez 'naar de tempel in Jeruzalem wordt gebracht'. Zij fungeren dus als getuigen die later de ervaringen van Ez kunnen bevestigen.
Dat ze bij Ez thuis zijn, wijst erop dat de ballingen een redelijk bestaan hadden in het verre Babel: ze bewonen huizen, bewerken het akkers en trouwen, lezen we bij een andere profeet (Jer 29: 5v)
De hand van God, de HEER valt opnieuw op Ez. Zo beleeft hij het: hij ziet een gedaante als van vuur: een engelachtige verschijning met een schittering glanzend als wit goud; niet scherp te onderscheiden van God zelf: wiens heerlijkheid later in vers 4 wordt vermeld. In vers 3 lezen we dat het om 'de geest' gaat. En in het vervolg is duidelijk dat God zelf aan het woord is.
Ez voelt hoe de Geest hem met zijn 'hand' bij zijn haren pakt, optilt en naar Jeruzalem brengt. Wat de leiders in het huis van Ez bemerken van wat hem overkomt, staat er niet. Vast maakte Ez gedurende een bepaalde tijd een afwezige indruk: sliep hij of was hij in een soort trance? Maar zelf voelde hij het als een realistisch overgebracht worden naar een andere plaats (vgl Paulus' aanwezigheid in de derde hemel, 2 Kor 12: 2 - 4).
Ez blijkt zich in Jeruzalem te bevinden. Om precies te zijn: bij de ingang van de noordelijke stadspoort, ook wel de Benjaminpoort, vlakbij het tempelterrein. Daar staat een beeld dat de jaloezie van de HERE doet ontvlammen. Is het de afbeelding van een leeuw,? Zulke beelden zijn vaak te zien in de poorten van oosterse steden Of gaat het om het beeld dat koning Manasse ooit voor de godin Ajsera in de tempel liet plaatsen? (2 Kon 21) en later met de andere afgodische dingen uit de tempel verwijderd was (2 Kon 23)? Een andere mogelijkheid is dat het om het beeld van Jeruzalems oude stadsgod El-Qonarts (God, de schepper van de aarde) gaat. Daarop zou het woord voor jaloezie (Hebr. haqna) kunnen zinspelen: dat heeft wel wat van qonarts.
In vier sessies zal de Geest Ez laten zien hoezeer de tempel ontheiligd is. De geboden om God alleen te dienen, geen goden na te lopen, en om geen afgodsbeelden te maken blijken zwaar overtreden te worden. NB in de tempel van de HERE. Door de politieke en religieuze leiders van het volk.
Even zo vaak zal de Geest vragen: Mensenkind, heb je dit gezien? (vers 6, 12, 15 en 17). In Ez 11: 25 lezen we dat de profeet verslag zal uitbrengen van alles wat de Heer hem heeft laten zien.
Wat Ez ziet, wordt steevast gruwelijk genoemd (vers 6, 13 en 15). Het verbaast dan ook niet dat Gods heerlijkheid verdwijnt (Ez 11: 23)
I Ez 8: 4 - 6 Een afgodsbeeld
Het eerste wat Ez ziet, is 'de stralende verschijning van de God van Israël'. Die had Ez eerder in het dal gezien (Ez 1). Deze keer valt de nadruk niet op de heerlijkheid van God, maar op de opdrachten die Hij geeft.
De eerste is om naar het noorden te kijken. Het contrast met de heerlijkheid van God kon niet groter zijn. Ez ziet het afgodsbeeld in de stadspoort en het bijbehorende altaar. Nu klinkt voor het eerst de vraag 'Mensenkind, zie je wat ze doen?' Ez hoeft niet zelf te zeggen wat hij ziet. De stem zegt welke conclusie Ez uit dit tafereel moet trekken: Israël misdraagt zich. Het volk verdrijft God uit zijn heiligdom. Maar de Geest zal hem nog meer gruwelijks laten zien.
II Ez 8: 7 -12 Afgoderij
De toenmalige tempel (van Salomo) stond samen met het paleis van de koning op een ommuurd terrein, met een oppervlak van ong. 700 x 150 à 250 meter. Deze zgn Tempelberg ligt op de Ofel, één van de bergen waarop Jeruzalem is gebouwd. De andere is de Sion.
Bij de tempel horen twee voorhoven of terrassen (2 Kon 21: 5 en 23: 12) die de tempel van alle kanten omringen. De buitenste of grote voorhof is voor het volk. De binnenste, iets hogere voorhof is voor de priesters en levieten. De centrale tempel staat nog weer iets hoger. Tempel met voorhoven beslaan een oppervlak van ongeveer 250 x 250 meter.
De Geest brengt Ez naar de ingang van de tempelhof. In opdracht van de Geest kruipt Ez door een gat in de muur, en gaat door een deur naar binnen. Het is niet helemaal duidelijk in welke ruimte Ez zich nu bevindt. Mogelijk in een gebouw in de eerste, buitenste voorhof. Hij ziet daar de politieke bestuurders van het volk, de 70 oudsten. Straks (vers 13 - 18) zal hij de religieuze leiders van het volk zien. Wat Ez aantreft is ontluisterend:
- op de muren afbeeldingen van afgoden, van kruipende dieren, van onreine dieren
- zeventig oudsten - die de leiders van het volk zijn (vgl Ex 24: 1- 9) zijn daar bij elkaar om deze goden te bewieroken in eerbied en aanbidding.
- de hoofdfiguur in het midden is Jaäzanja, de HERE (ver)hoort, betekent die naam. Zo heette een zoon van Jeremia, maar dit is een ander: de zoon van een verder onbekende Safan. Ondanks iemand met zo'n mooie naam in hun midden, denken de oudsten dat de HERE hen niet ziet. Hij is er niet meer, menen ze, Hij heeft het land verlaten. Maw ze hebben God dood verklaard en zijn terug gevallen op de oude Kanaänitische natuurgodsdienst.
III Ez 8: 13 - 14 Tammuz
Nu komt Ez bij de ingang van de noordelijke poort van de tempel, die toegang geeft tot de tweede, binnenste voorhof. In de poort zijn vrouwen die rouwen om de god Tammuz. Dat is een bekende godheid in het Midden Oosten. Tammuz is verantwoordelijk voor oa. de opbrengst van het land. Een mythe vertelt dat Tammuz getrouwd is met Inanna (andere naam voor Isjtar / Astarte), de godin van de liefde. Als Tammuz zijn vrouw verliest, zoekt hij haar op in het dodenrijk. Daarbij komt hij zelf om. Maar Inanna weet hem na een half jaar weer levend te maken. Zo verklaarde men de tijd van groei en oogst (het halve jaar dat Tammuz leeft) en de tijd dat het land geen vruchten voortbrengt (het halve jaar dat Tammuz in het dodenrijk is).
De vrouwen rouwen: de oogst is kennelijk voorbij. Dat past bij de tijdsaanduiding (september) in vers 1. Deze rituelen zijn een vorm van afgoderij die mijlenver afstaat van het geloof in de HERE. Hij is het ene adres in alle omstandigheden. Hij vraagt geen wierook en tranen, maar vertrouwen en toewijding.
IV Ez 8: 15 - 18 Verering van de zon
Dan brengt de Geest Ez in de eigenlijke binnenhof van de tempel. Daar ziet hij 25 mannen, mogelijk uit elk van de 24 priesterstammen één, aangevuld met de hogepriester. Dit zijn de religieuze leiders van het volk. Maar ze staan met hun achterste naar de tempel en met hun gezicht naar het Oosten, waar de zon opkomt. In aanbidding buigen ze zich neer. Ze zullen wel gedacht hebben dat de vele goden en ook de God van Israel allemaal facetten van de ene oppergod Sjamasj, de zon zijn. Dit henotheïsme is een verleidelijke gedachte (> polytheïsme en monotheïsme). Maar zo hebben ze zich letterlijk en figuurlijk van de HERE afgewend, die de Ene en Enige is en geen andere goden naast zich duldt.
De betekenis van 'een wijnrank onder je neus houden' is niet helemaal duidelijk. Mogelijk meende men dat er een geneeskrachtige, beschermende werking van uitging.
Opvallend is dat Ez nu ook het onrecht en geweld vermeldt, waarvan de religieuze en politieke machthebbers zich bedienen (vgl Ez 18: 10 - 13 en 22 : 1 - 12). Afgoderij en sociaal onrecht liggen dicht bij elkaar, omdat de natuurgoden van het polytheïsme geen sociale geboden opleggen. Jahweh, de Enige, doet dat wel omdat voor Hem gerechtigheid belangrijk is.
Conclusie
Wat Ez tot nu toe kreeg te zien, is één grote belediging voor de God van Israël. Hij heeft zijn conclusie getrokken: Hij zal woedend reageren en geen medelijden hebben. Ook al roepen ze nog zo hard, Hij zal zich doof houden voor hun geroep.
Zo kreeg Ez een kijkje in de achtergronden van de ballingschap, een verklaring voor die zware tijd waarin God zwijgt en zichzelf verborgen houdt.
|