Filp 3: 17 - 21 Filp 3: 17 - 21

Filp 3: 17
Paulus roept zijn lezers op hem na te volgen, dat is een voorbeeld aan hem te nemen. Wat hij concreet bedoelt, heeft hij in de voorafgaande verzen aangegeven. Niet trots en zelfverzekerd zijn op basis van uiterlijke dingen als besnijdenis, of het strikt naleven van de wet. Maar jezelf gerechtvaardigd weten op grond van je geloof in Jezus die het voor jou in orde heeft gemaakt. Anders gezegd: de Geest van Christus is voortaan je bezieling. Je bent niet langer op je eigenbelang en zelfbehoud gericht, maar delend in zijn lijden en dood, hoop je eens op te staan uit de dood.

Bij Paulus zijn dat niet mooie woorden gebleven. Hij heeft vele ongemakken, pijn en straffen moeten verduren om zijn geloof. Iets daarvan duidt hij aan in Filp 4: 12. Paulus bedoelt echter niet zichzelf in het middelpunt van de belanstelling te zetten en bewondering op te roepen. De gelovigen moeten van hem zien hoe hij op Christus gericht is en dat van hem overnemen. Niet door hem te imiteren, maar door met het concrete ik-gerichte bij zichzelf te breken. Zulke mensen zijn er ook in de gemeente. Behalve aan Paulus kunnen de  gelovigen ook aan hen een voorbeeld nemen.

Filp 3: 18 - 19
Paulus betreurt het ten zeerste (met tranen in de ogen - 18) dat velen in de gemeente (!) dat niet doen. Waarschijnlijk doelt Pauls hier op de 'honden' uit vers 2, de dwaalleraren die vinden dat christenen besneden moeten zijn.

  • hun god is hun buik: De buik is pars pro toto voor het hele lichaam, net zoals de nieren dat kunnen zijn. (iemands nieren beproeven = iemand peilen)  De buik duidt dus de hele persoon aan, en wel zijn binnenkant, zijn streven:  het gaat om mensen die er alleen maar in geïnteresseerd zijn, dat het hunzelf goed gaat.
  • hun eer is schaamteloosheid: zij willen geen kruis dragen (een schande) en lijden voor het geloof, alleen maar het mooie, de heerlijkheid van het geloof beleven.
  • hun aandacht is alleen gericht op aardse zaken: ze zijn druk met besnijdenis, en mogelijk ook spijswetten en andere voorschriften die de buitenkant betreffen.  

Wie zulke dingen doet, heet 'een vijand van het kruis van Christus' (18). Want wie bij Jezus horen laten zich niet meer leiden door hun begeerte, driften en belangen. Zij hebben een nieuwe inspiratie ontvangen: de Geest van Christus. Het vlees met zijn hartstochten hebben ze gekruisigd, dwz die horigheid hebben ze opgezegd. Ze zijn bereid een kruis te dragen door te dienen, te delen, te vergeven, offers te brengen, onrecht te verduren enz.

Wie dat allemaal weigeren, gaan de ondergang tegemoet (19). Hun god is immers niet de God van Jezus die rechtvaardigt en redt van de eeuwige dood.

Filp 3: 20 - 21
Lang niet alle inwoners van het Romeinse Keizerrijk waren 'burger met Romeins recht'. Paulus echter wel. Dat betekende oa. dat hij niet zonder vorm van proces vastgebonden en gegeseld mocht worden. (Hnd 16: 38; Hnd 22: 25 - 29). Hij kon zich op de keizer in Rome beroepen (Hnd 25: 11) in de hoop door hem onschuldig verklaard te worden.
Mocht de veiligheid van zijn onderdanen ernstig bedreigd worden, dan verwachtte dezen van de keizer in Rome dat hij reddend zou ingrijpen om de rust te herstellen.

Gelovigen hebben ook 'burgerrechten'. Alle christenen zelfs. Dat is direct al een groot verschil met het Romeinse burgerrecht. Binnen de kerk hebben vrouwen, slaven, jong en oud, rijk en arm dezelfde rechten.
Een ander verschil: gelovigen hebben hun burgerrecht niet in Rome, maar 'in de hemel'. Daar zetelt hun (en dat van alles en iedereen, zo geloven wij) hoogste gezag: de Heer (kurios) Jezus Christus.
Dit burgerrecht betekent dat

  • christenen in deze wereld niet echt thuis zijn, maar een betere verwachten: Gods nieuwe wereld.
  • christenen gereserveerd staan tegenover de aardse machthebbers. Zolang hun wetten en bevelen niet ingaan tegen de wil en bedoelingen van de hemelse koning zullen zij hun gehoorzamen.

'De Heer heeft de kracht om alles aan zich te onderwerpen'. Cursief de woorden die wijzen op gezag en macht.
Met 'alles' bedoelt Paulus alle tegenwerking en vijandschap van tegenstanders, koningen en keizers, machten en krachten tot en met de dood die de ultieme vijand is, de laatste die verslagen wordt.

De Heer zal komen om ons 'te redden'. In het voorgaande heeft Paulus al aangegeven wat hij daaronder verstaat: de opstanding uit de dood (Filp 3: 11) (evenals in 1 Thes 4: 16 en 1 Kor 15: 23). Nu in vers 21 omschrijft hij dat: de Heer zal 'ons armzalig lichaam gelijkmaken aan zijn verheerlijkt lichaam.' Elders noemt hij dat 'een geestelijk lichaam': onvergankelijk en onsterfelijk. (1 Kor 15: 35 - 49 en 53v), 'een hemelse woning' (2 Kor 5: 1v).

Dat betekent niet dat we na ons aardse leven voortbestaan in de hemel, alsof daar onze bestemming ligt. Paulus schrijft dat wij de Heer verwachten uit de hemel. Hij komt naar de aarde toe: om met de dood af te rekenen en de zijnen een nieuw bestaan naar lichaam en ziel te geven.

Met 'wij' bedoelt hij de gemeenteleden in Filippi en in ruimere zin de christenen overal, inclusief zichzelf. Dus: de levenden. Dan komt de vraag op naar het lot van de christenen die gestorven zijn en de komst van de Heer niet mee maken. Daarover heeft Paulus het hier niet. Maar het antwoord op die vraag is: zij zijn in het paradijs dwz geborgen bij God. Daar zijn ze tot de dag van de Wederkomst. Als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde gekomen zijn, zullen ook zij daar deel van uitmaken.
Tom Wright brengt dat op de formule: er is leven (de herschapen wereld) na het leven (paradijs) na de dood.

 

terug