Gen 1: 3 - 2: 3 Gen 1: 3 - 2: 3

Tot nu toe was er nog niet meer dan de hemel - de plek waar God is - en de aarde nog woest en ledig.
In het vervolg wordt die aarde in het zonnetje gezet en aangekleed.

In plaats van vers voor vers bespreken we dit hoofdstuk aan de hand van al die zinnetjes die telkens weer terug komen.

God spreekt
Elke schepping wordt ingeleid met 'God zei', al met al tien keer, verdeeld over zes dagen. De laatste twee keer (vers 28 en 29) betreffen speciale opdrachten voor de mens nadat hij geschapen is, nl. om vruchtbaar te zijn en om planten, geen dieren te eten. Ook de vogels en de vissen krijgen de opdracht om talrijk te worden, maar dan voorafgaan door 'God zegende hen zeggende' (vers 22).

Het eerste wat God zegt is: 'laat er licht zijn' (dag 1). Deze gebiedende wijs komt nog een paar keer voor: in vers 6 'laar er een uitspansel zijn' (dag 2) en in vers 14 'laten er zijn (hemel)lichten' (dag 4). Op Gods bevel komen het licht, het uitspansel, de zon, maan en sterren te voorschijn.
God hoeft op de derde dag niet te zeggen 'laat er water zijn' en 'laat er aarde zijn', want water en land zijn er al (Gen 1: 2). Hij geeft hun eenvoudig een opdracht en gehoorzaam vloeien de wateren naar één plaats (de zeeën) en het droge komt te voorschijn (de aarde).
Vervolgens geeft God op dag 4 aan de aarde opdracht om de plantenwereld voort te brengen. En dat gebeurt, de aarde gehoorzaamt. De planten worden niet uit het niets geschapen; ze komen uit de aarde voort.
Straks (dag 6) zal de de aarde nog meer opbrengen: de landdieren. Maar eerst moeten zee en lucht bevolkt worden. Daartoe schiep God op de vijfde dag de grote zeedieren en krioelende wezens waarvan de wateren wemelen (vissen) en vogels.
Op de zesde dag krijgt het droge land bewoners: levende wezens: vee, kruipend gedierte en wild gedierte en tenslotte ook de mensen.

Op een aantal plaatsen staat dat God de dingen hun naam geeft.
Vers 5: de namen voor licht en donker: dag en nacht. Vers 8: de naam voor het uitspansel: hemel.  Vers 10: de namen voor de wateren en het droge: zeeën en aarde.

Van donker naar licht
In het begin was alles duister lezen we in Gen 1: 1. De schepping begint in het donker en gaat naar het licht toe. Daarom klinkt na de eerste en alle andere scheppingsdagen: '...het was avond geweest, en het was morgen geweest, de zoveelste dag'. In het bijbelse Israël begint de dag in de avond en na de nacht loopt die uit op de dag, en die duurt zolang de zon aan de hemel staat.

Ontbreken van strijd
Elke scheppingsdaad begint met 'en God zei', maar het blijft niet bij het uitspreken van opdrachten. Er volgen vaak andere werkwoorden zoals scheppen (vers 21 en 27), maken (vers 4, 7, 16, 25, 26), scheiden (vers 7), scheiding maken (vers 4, 6 en 4 ) stellen of plaatsen (vers 17).
Opvallend is dat het allemaal met groot gemak gaat. Er zijn geen werkwoorden die op strijd wijzen. Er is simpelweg geen verzet van iets dat er al is, laat staan van een rivaliserende of antigoddelijke macht. Dat is zeer afwijkend van wat men standaard in het Midden Oosten dacht over het begin. Daar overwint een Schepper God de andere goden.
Maar hier meldt de schrijver keer op keer heel eenvoudig 'en zo was het' (vers 7, 9, 11, 15, 24, 30) of 'en er was licht' (vers 3). Gods spreken is effectief.

Ontmythologisering
In het Midden Oosten hield men zon en maan, sterren en planeten voor goddelijke wezens. Men geloofde dat deze een grote invloed op het verloop van de gebeurtenissen konden uitoefenen. Daar zat men uiteraard over in. De goden konden nogal grillig te werk gaan. Priesters probeerden rampen af te wenden en goede tijden af te smeken. In zo'n omgeving is het volk terecht gekomen, toen het naar Babel werd gedeporteerd. En daar houdt de schrijver van dit scheppingsverhaal hun voor dat al die hemellichamen maar lichten, zijn. Door Israëls God gemaakt. Met het grootste gemak heeft Hij ze aan de hemel bevestigd. Ten dienste van mensen zijn ze er: om een kalender mogelijk te maken, om voor licht bij het werk te zorgen.

Naar hun aard
De onderscheiden soorten planten en dieren werden naar hun aard (vers 11, 12, 21, 24, 25) geschapen. Ze hebben hun instinct dwz ze zijn min of meer voorgeprogrammeerd. Ze hebben geen vrije wil zoals de mens en kunnen dus ook niet overtredingen begaan, of ergens verantwoordelijk voor worden gehouden. In die zin is de mens uniek en daarom zal Gen straks niet zeggen dat de mens 'naar zijn aard' geschapen is, maar naar Gods beeld.

Laat ons maken (vs 26)
Als God de mensen maakt, is er niet een eenvoudig gebod 'dat er mensen zijn die de aarde bewonen...' Er klinkt een voorstel, alsof God iets in overweging geeft: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, Onze gelijkenis. Drie keer is er sprake van 'Ons'. Ter verklaring van het 'Ons' moeten we natuurlijk niet aan de christelijke triniteitsleer denken. Die kwam pas enkele eeuwen na het NT tot stand. Daar had de schrijver van Gen geen weet van. Heeft hij gedacht aan een raad van goden, zoals we die hier en daar in het OT nog wel tegenkomen, bv Ps 82? Dat zou kunnen. Maar wat de mening van de goden is, geeft de schrijver niet aan. Hebben zij geen inspraak? Doet hun mening er niet toe? Ook hier gaat God souverein zijn gang.
Het 'Ons' kunnen we evt ook verklaren als een zelfgesprek van God, of als een majesteitsmeervoud.
Wat de precieze reden moge zijn, de schrijver lukt het wel om zo een accent te zetten. Om de aandacht te vestigen op wat er nu gebeuren gaat: de schepping van de mensen of mensheid (dat is wat het Hebr. Adam betekent).

Naar Gods beeld
De mens is niet als de dieren 'naar zijn aard' geschapen. Wat is dan het bijzondere van de mens? Op die vraagt geeft Gen 1 als antwoord dat de mens, man en vrouw (vers 27) naar Gods beeld en gelijkenis is geschapen. Wat betekent die uitdrukking? In Gen 5: 3 vinden we dezelfde woordcombinatie (Hebr. tselem, demoet) nog een keer. Daar lezen we dat Adam een zoon Set verwekt: zijn beeld en gelijkenis.
'Naar zijn beeld en gelijkenis' betekent dus dat de eerste mens Gods zoon is. Niet in sexuele zin, zoals Set de zoon van Adam en Eva was, maar in overdrachtelijke zin: Hij is Gods produkt of voortbrengsel op nog een andere manier dan de dieren het resultaat van Gods scheppend spreken zijn. De mens 'lijkt' op God.

Dan komt natuurlijk de vraag op, waar die gelijkenis in bestaat. Is de overeenkomst dat de mens een levend wezen

  • met een geest (zelfbewustzijn) is, zoals God bij uitstek Geest is?
  • met een (beperkt) verstand zoals God bij uitstek Wijsheid is?
  • met de macht om te heersen op aarde zoals God bij uitstek de Almachtige is?

Deze betekenissen hoeven elkaar niet uit te sluiten. Integendeel: ze passen allemaal goed bij de reden die God opgeeft om mensen naar zijn beeld en gelijkenis te maken: opdat zij heersen over vogels, vissen en dieren (Gen 1: 26). Daar heb je geest, verstand en macht voor nodig. Als een mens die op de goede manier inzet, weerspiegelt hij God, de Schepper. Dan is hij diens beeld en gelijkenis op aarde.

Praktische gevolgen
Beeld van God zijn houdt in

  • dat heersen en onderwerpen niet betekent de hele wereld naar je hand zetten, het land uitputten, de lucht vervuilen, de zeeën leegvissen, de regenwouden wegkappen, andere volken koloniseren, tot slaaf maken of beoorlogen enz. zoals de dictators dat doen. Voor dat heersen en onderwerpen moeten we niet aan hen, maar aan God een voorbeeld nemen. Dus zo wijs en zorgvuldig met de natuur omgaan dat het evenwicht dat God erin gelegd heeft, bewaard blijft. Niet alles en iedereen exploiteren zonder op de  gevolgen te letten.
  • In het tweede scheppingsverhaal heet de opdracht voor de mens niet voor niets de aarde 'bewerken en bewaren'. (Gen 2: 15). Bewerken betekent akkers aanleggen, steden bouwen enzovoort. Bewaren betekent zorgvuldig beheren en er voor zorgen dat je op een dag niet een uitgewoonde planeet aan je kinderen nalaat, maar een goed leefbare planeet bewaart voor de komende generaties.
  • een voorbeeld aan God nemen betekent ook 'op tijd rust nemen' zoals Hij dat deed: Hij rustte op de zevende dag en zegende en heiligde die (Gen 2: 3). De aarde is niet gemaakt voor een 24/7 economie. De bodem moet tijd krijgen om te herstellen. Een mens moet ook eens rusten en genieten. En merken dat je de boel ook wel eens een dagje los kunt laten. Ontspullen, een ruileconomie, genoeg hebben als je basis behoeften vervuld zijn zal niet de mens, maar de hele schepping ten goede komen.
  • In het Oude Testament vinden we deze idee terug
    • in het sabbatsjaar: elk zevende jaar moet je het land braak laten liggen om die op adem te laten komen. En je zult zien dat de aarde in zo'n jaar nog voldoende voedsel voortbrengt.
    • in het jubeljaar; na 7 keer 7 jaar is het vijftigste jaar een jubeljaar: dan krijgen de mensen die hun akkertjes moesten verkopen hun grond weer terug.
Democratisch
In het Midden Oosten gold de Farao, koning of keizer als beeld van God en daarmee als de belangrijkste mens. De andere mensen horen tot het volk dat hem moet gehoorzamen, of tot de slaven die hem moeten dienen. Van die standaard voorstelling wijkt de bijbelse boodschap radicaal af. Niet de hoogste machthebber, maar ieder mens, is beeld van God.

Nadrukkelijk specificeert Gen dit direct al door van man en vrouw te spreken. Beiden zijn beeld van God.
Van de mens lezen we niet dat hij geschapen is 'naar zijn aard' zoals de verschillende diersoorten dat zijn. De schrijver geeft daarmee ook aan dat er geen soorten mensen bestaan. Er is één mensheid. Hoe verschillend de afzonderlijke mensen onderling ook zijn naar kleur, geslacht, geaardheid, rang of stand, leeftijd enz, zulke verschillen zijn nooit scheidend. Hooguit onderscheidend, en zo dragen ze bij aan de veelkleurigheid van de mensheid in Gods uitbundige schepping. Ieder mens is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis.

Wereldbeeld
Als we het geheel overzien, dan valt op dat God een grote mate van ordening in de Schepping heeft gelegd. Hij heeft de dingen hun naam gegeven. Er is dag en nacht. Er zijn wateren onder en boven het uitspansel.  Opvallend is dat het Hebreeuws hiervoor niet de vorm van een enkelvoud, of een gewoon meervoud kiest, maar een tweevoudsvorm (dualis): sjamajim. Er is dus een paar hemelen: de eerste waar de vogels vliegen en de tweede waar de sterren zijn. Vandaar de uitdrukking ' de vogelen des hemels'  (bv Mat 6: 26 ) en 'de sterren des hemels' (bv Gen 22: 17). Daarboven is de hemel der hemelen waar God is (bv Deut 10: 14)
Er is zee en land. De planten zijn er als zaaddragend gewas en vruchtdragende bomen. De sterrenhemel zorgt voor vaste tijden, dagen en jaren, en voor licht. In zee zijn de grote zeedieren en vissen, in de lucht vliegen de vogels, op het land zijn er de levende wezens opgedeeld in vee, kruipend gedierte en wilde dieren. Daar leeft ook de mens in de twee vormen man en vrouw.
Bij het geordende van de wereld hoort ook dat er duidelijke opdrachten voor mens en dier zijn: wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde. De mens krijgt nog een tweede opdracht: onderwerp de aarde, heers over dieren, vogels en vissen.
Tenslotte verdeelt God ordelijk het voedsel: de mens eet van de planten, landdieren, vogels en kruipend gedierte zullen kruid eten.
Kortom een geordende wereld. Later zou de dichter van Ps 104 de lof over deze wereld zingen waarin dingen zo bijzonder goed op elkaar zijn afgestemd.

En God zag dat het (zeer) goed was (7x)
Voortdurend klinkt als een refrein 'en God zag dat het goed was' .Dat betekent dat elk geschapen ding een intrinsieke waarde heeft. Een berg, een rivier, een boom, een dier enz.is niet alleen maar goed als wij mensen er iets mee kunnen. Ze bezitten een waarde in zichzelf en dwingen respect af.
Op de tweede dag (uitspansel dat scheiding maakt tussen de wateren) blijft 'en God zag dat het goed was' merkwaardig genoeg achterwege.
Misschien is het per ongeluk bij dag drie terecht gekomen, want daar staat het twee keer. na het scheiden van land en zee en na de schepping van de planten.
Op de zesde dag is er net als dag drie twee keer ' en God zag dat het goed was'  Eerst na de schepping van de dieren. En na de schepping van de mens klinkt als eindoordeel over al het geschapenes: het was zeer goed.
Bedoelt de schrijver dat de schepping perfect is, naar onze maatstaven? Nee, dit waardeoordeel komt van God: in zijn ogen is het goed en zelfs zeer goed. Nu is het helemaal af, er ontbreekt niets aan. Alles is nu klaar voor de sabbath, de zevende dag, de rustdag.

Zevende dag
De zesde dag met de schepping van de mens is dus niet waar het op uitloopt. Dat is de dag die nu volgt: de dag dat God rust van al zijn werk. Niet de mens, maar de sabbat is de kroon op de schepping. De zevende dag wordt gezegend en geheiligd, dwz apart gesteld en is voortaan een bijzondere dag. Later moet het volk Israel elke zevende dag het werk laten rusten (vierde gebod).
In het verlengde hiervan is het gekomen tot de instelling van sabbatsjaar en jubeljaar.

  • Elk zevende jaar is een sabbathsjaar, dan moet men het land braak laten liggen, zodat het tot rust kan komen. De bedoeling is dat je dan leeft van wat het land spontaan opbrengt.
  • En na 7 x 7 jaar is elk 50-ste jaar een jubeljaar: dan krijgt elke familie de akkergrond terug die ze in arme tijden hadden moeten verkopen.

Hoe is dat rusten van God op te vatten? Gezien het voorgaande wil Gen niet de indruk wekken dat God moe is. Het rusten is hier bedoeld als: het werk neerleggen, er mee stoppen omdat het helemaal klaar (Gen 2: 1 - voltooid) is en bijzonder goed gelukt (Gen 1: 31). Tijd om te genieten? Bedoelt de schrijver dat God wilde dat er na de zesde dag er een eeuwigdurende sabbatsperiode zou aanbreken?

Parallel

dag 1 licht > dag en nacht genoemd

dag 4 lichten aan het uitspansel > dag en nacht, kalender, verlichting

dag 2 uitspansel (hemel genoemd) >
wateren onder
en boven het uitspansel

dag 5
grote zeedieren en krioelende wezens
vliegende vogels

dag 3 wateren-onder-het-uitspansel naar één plaats > droge en wateren (aarde en zee genoemd)
en jong groen: zaaddragend en vruchtdragende bomen

dag 6 levend gedierte op het droge:
vee, kruipend gedierte en dieren, en mensen
- opdracht weest talrijk
- opdracht verdeling voedsel

dag 7

  de rustdag


Drie
De eerste zes scheppingsdagen zijn er eigenlijk 2 x 3. Het getal drie speelt in dit hoofdstuk een opvallende rol: er zijn drie soorten hemellichamen (16), drie soorten planten (11) , drie soorten dieren (21), drie soorten landdieren (24)

Resumerend
Het plaatje dat Gen 1 schetst heeft iets idealistisch. In de echte wereld zijn aardbevingen en hongersnood, ziekte en dood, geweld en onderdrukking. Maar zulke dingen komen in Gen 1 niet voor. Roofdieren ontbreken zelfs en de mensen eten vegetarisch. Zo vredig en harmonieus stelde de onbekende schrijver van dit hoofdstuk zich het allereerste begin voor.
Voor zover wij van sterrenkundigen en biologen weten, beschrijft hij een ideaal, een utopie die nooit bestaan heeft. De schrijver meende dat die mooie wereld er ooit wel was, maar na de zondeval en de zondvloed verloren is gegaan. Wat is dan de waarde van dit verhaal? De schrijver wilde hiermee aan zijn lezers in Babel meegeven dat in hun (de) echte wereld nog altijd de sporen te vinden zijn van die (zeer) goede begin-wereld. Anders zou hij er toch geen woord aan verspillen? En zo is het. De zon komt toch maar elke dag op. Op de aarde groeien planten en bomen. Er zijn de vogelen des hemels en de bloemen des velds (Jezus). De mens is nog altijd beeld van God, geroepen om zijn liefde en zorg te weerspiegelen in zorg en aandacht voor elkaar en de schepping. Dat blijft van belang, ook als we tegenwoordig een heel ander scheppingsverhaal, nl dat van de evolutie, vertellen.

Eenmaal herschapen zal de nieuwe hemel en de nieuwe aarde veel van Gen 1 hebben. Begin en einde rijmen op elkaar. Zie nieuw begin en einde.
 

terug