Gen 6: 1- 4 Gen 6: 1- 4

[1] Zo kwamen er steeds meer mensen op aarde, en zij kregen dochters. [2] De godenzonen zagen hoe mooi de dochters van de mensen waren, en ze kozen uit hen de vrouwen die ze maar wilden. [3] Toen zei de HEER: ‘Mijn levensgeest mag niet voor altijd in de mens blijven, hij is immers niets dan vlees; hij mag niet langer dan honderdtwintig jaar leven.’ [4] In die tijd en ook daarna nog, zolang de godenzonen gemeenschap hadden met de dochters van de mensen en kinderen bij hen kregen, leefden de giganten op aarde. Dat zijn de befaamde helden uit het verre verleden.  (Gen 6: 1 – 4 NBV21)

Inleiding
Op enkele plaatsen in de bijbel is sprake van goden die als reëel worden voorgesteld. Zo bv de goden in Ps 82. Of Paulus uitspraak in 1 Kor 8: 6vv dat er vele goden en heren zijn...Hier gaat de bijbel nog verder en geeft zelfs een verhaal van godenzonen die kinderen verwekken bij mensen. Dat is buiten Israel, in Egypte, Mesopotamië, Griekenland heel gewoon, maar naar bijbels besef onbestaanbaar. Wat kan de betekenis van deze verzen zijn?*

Gen 6: 1
De eerste hoofdstukken van Gen maken duidelijk dat de mens zich moest vermenigvuldigen om de aarde te bevolken. Nu lijkt de schrijver zich zorgen te maken over de draagkracht van de aarde: kan die de groei van de mensheid wel aan?
In Gen 5 staat telkens dat de oudvaders zonen en dochters verwekten en hoe het met de zonen verder ging. Nu vertelt de schrijver ook iets over de meisjes uit de tijd van de oudvaders.

Gen 6: 2
Het Hebreeuwse ‘bene elohim’ kan met godenzonen vertaald worden, maar ook met ‘ grote zonen’ of ‘zonen der groten’. Dat laatste zou in vers 1 nog wel passen, maar in vers 4 niet meer. Daar staat het duidelijk in tegenstelling met de ‘dochters van mensen’ en moet het wel ‘zonen van goden’ betekenen.  Men heeft zich wel van de moeilijkheid willen afmaken door te stellen dat hier ‘engelen’ zijn bedoeld. Maar engelen gaan pas eeuwen later een rol spelen in de godsdienst van Israel. Bovendien zijn in de bijbel engelen doorgaans dienaren van God, geen wezens die tegen zijn wil en bedoelingen ingaan. Kortom: we komen niet onder de betekenis van ‘godenzonen’ uit.

Deze zien hoe mooi (Hebr tov) de meisjes zijn. Tov betekent doorgaans ‘goed’ aangenaam, geschikt. Zij vonden deze kennelijk aantrekkelijker dan de dochters van de goden. Deze gedachte vinden we vele eeuwen later bij Paulus terug (1 Kor 11: 10 ...en omwille van de engelen, moet een vrouw zich wat haar hoofd betreft beheersen.)

De godenzonen nemen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden (HSV). Het Hebr laqach (nemen) duidt niet op geweld, maar op ‘ten huwelijk nemen’ nadat de bruidsschat is betaald.
De schrijver vertelt dit zonder een enkele hint naar sexuele ontsporing etc. In zijn beeld van de tijd van de oervaders hoort dit er gewoon bij: godenzonen die zich dochters van mensen tot vrouw nemen.

Gen 6: 3
De tekst is moeilijk te vertalen. Zal de Geest in de mens blijven (NBV), of met de mens blijven twisten (HSV)? En is dat omdat de mens ‘zich heeft misgaan’ (NBG51) of omdat hij ‘ niets dan vlees is’ (NBV21)? We vinden de NBV21 de meest waarschijnlijke vertaling.
De vraag is of de kinderen van godenzonen en mensendochters eeuwig zullen leven als hun goddelijke vaders, of sterfelijk zullen zijn als hun menselijke moeders. Daarover laat de schrijver geen twijfel bestaan: Jahweh stelt een grens. Deze kinderen zullen geen halfgoden zijn, maar mensen van vlees, maximaal 120 jaar zullen zij leven.

Gen 6: 4
De gemeenschap van godenzonen met mensendochters werd niet een halt toegeroepen. Die ging nog enige tijd door om geleidelijk aan op te houden. Een reden wordt niet gegeven. De schrijver weet van deze tijd nog iets te vermelden: toen leefden de giganten (hebr nefiliem) op aarde dwz grote, machtige, sterke mannen. Vgl Num 13: 33 waar de Enakieten zo genoemd worden. Het gaat dus niet om de halfgoden, maar legendarisch grote mensen. Nader omschreven als: de befaamde helden uit het verre verleden. Dwz hun faam klinkt voort in het geslacht dat naar hen genoemd is.

Verklaring (1)
Ellen van Wolde wijst erop dat dit gedeelte de overgang vormt van de verhalen over de schepping (Gen 1 – 5) naar verhalen over de zondvloed (Gen 6: 5 – 9: 17). De scheppingsverhalen vertellen oa hoe de mensen talrijk werden. Dan wordt de vraag naar overbevolking acuut. Kan de aarde dat wel aan? Die zorgt klinkt ook door in Gen 6: 1
De volken van het Midden Oosten geven in de zondvloedverhalen (Atrachasis en Gilgamesh) een antwoord. Wakker gehouden en geïrriteerd door het lawaai van de vele mensen op aarde, lieten de goden een watervloed komen die alle leven zou uitwissen. Maar als vervolgens de goden zich realiseren dat zij dan ook de geurige offers van de mensen zullen missen, bedenken ze zich. Er blijft een toekomst voor mensen. Maar beperkt: ze worden niet zo oud, en niet alle vrouwen zijn meer vruchtbaar.
De schrijver van Gen 6 – 9 geeft een andere duiding. Zijn zondvloedverhaal is er niet vanwege geluidsoverlast, maar werkelijk slecht gedrag. De zondvloed kwam niet om overbevolking te voorkomen. Dat probleem heeft de schrijver in Gen 6: 1 – 4 al opgelost door aan alle mensenkinderen een maximumleeftijd van 120 jaar te geven.

Verklaring (2)
Een andere verklaring geeft van Selms (POT). Hij wijst op de konings-ideologie. Zo lieten bv de koningen van Damaskus zich Benhadad noemen: zoon van de god Hadad. Die pretentie wijst de schrijver van Gen af: ‘wie zich beroemt van god-menselijke afstamming te zijn, is nochtans niets anders dan vlees, waaraan voor ten hoogste honderdtwintig jaar levensgeest door God geschonken is, en zal ten slotte even goed als de minste proletariër, ja zelfs de dieren, het doodslot moeten ondergaan.’ (blz. 104)

 

*Over godenzonen (bene elohim) lezen we alleen nog in Ps 29: 1 en 89: 7; Job 1: 6; 2: 1 en 38:7. Over zonen van de Allerhoogste in Ps 82: 6 en in Dan 3: 25 over iemand met het voorkomen van een godenzoon.
 

terug