Gen 6: 5 - 9 : 17 (Uitleg)
Gen 6: 5 - 9 : 17 (Uitleg)
Waarom een zondvloed? (Gen 6: 5 – 7 + 11 - 13) In Gen 6: 5 – 8 lezen we dat de mensen zeer slecht waren. In Gen 6: 11 werkt de schrijver dat uit: de aarde was in Gods ogen verdorven en vol onrecht, door en door slecht, iedereen leidde een verderfelijk leven. De schrijver zal aan moord en doodslag gedacht hebben, die noemt hij in elk geval in Gen 9: 5-6, en daar is ook al eerder sprake van: Kaïn die Abel doodslaat (Gen 4). Maar het gaat om elke vorm van onrecht incl sociale onrechtvaardigheid. Vanwege dit onrecht is God zeer aangedaan, Hij was tot in zijn hart gegriefd en Hij betreurt het dat Hij mensen heeft gemaakt. Dat is dus geen grillige wispelturigheid van God, Hij heeft er een reden voor. De mensen vernietigen (Heb sjachat) de aarde, God zal de mensen vernietigen (opnieuw sjachat) (Gen 6: 11 en 13). Hij neemt zich voor de mensen en de aarde, die door mensen bedorven was, schoon te vegen, af te wassen (Gen 6: 7. 13. 18; 7: 4). Vandaar de watervloed. Door hun slechtheid slepen de mensen de onschuldige dieren en de hele schepping mee in de ondergang. De dieren worden omschreven als het vee, de kruipende dieren en de vogels (6: 7 en 13; 8: 9)1. De vissen vallen niet onder het oordeel, zij bewonen immers niet als de andere dieren het door mensen en hun bloedvergieten bedorven land. De uitzondering: Noach (Gen 6: 8 – 10) God is niet blind van woede en teleurstelling, Hij weet van Noach, een rechtschapen man, in die dagen de enige die een onberispelijk (meestal gezegd van offerdieren) leven leidde (ook in Gen 7: 1). Hij doet niet mee met het slechte gedrag van zijn omgeving, maar leeft in verbondenheid met God. God is en blijft hem goedgezind. Noach en zijn drie zonen met hun vrouwen zullen ontkomen. Zo blijkt hier Gods rechtvaardigheid: Hij is genadig waar Hij dat kan zijn. In een ark (tebah) zal hij aan de ondergang ontkomen. Noach neemt het niet op voor de mensen, is evenmin blij voor zichzelf, hij zegt niets. Hij doet wat God hem opdraagt. Hij is net zo passief als die andere redder: Mozes, die ook al in een tebah op het water werd gered (Ex 2: 3 een biezen mandje). Pas als hij de ark uitgaat, wordt hij actief en brengt een rustgevend offer. Dan maakt Noach zijn naam waar: door hem blijft God niet spijtig, maar vindt rust. Zo vervult Noach straks ook de hoop van Lamech (Gen 5: 28v) op een einde aan de vloek van Gen 3: 17v. De ark (Gen 6: 13 - 22) Noach krijgt opdracht een ‘tebah’ te bouwen. Dat is een Egyptisch woord dat nooit ‘boot’ betekent, maar wel oa doodskist. Typische bootonderdelen als roer, mast, kiel, boeg ontbreken. Daarbij past dat de deur van buitenaf gesloten wordt (Gen 7: 16). De verhoudingen van de ark (300x50x30 el) zijn die van een doodskist, maar dan veel groter. De lichtopening (Gen 6: 16) kan beter met bovendek vertaald worden en is te vergelijken met het deksel op de doodskist, één el beneden de opstaande zijkanten. In Gen 8: 13 heet dit de mikseh (bedekking). In 8: 6 is sprake van een venster. Daarmee zal een deksel of schuif over de opening in het bovendek (voor licht en lucht) bedoeld zijn. In die doodskist zal hij met de zijnen overleven, inclusief de dieren die hij aan boord moet nemen, van alle soorten de minimale hoeveelheid: een mannetje en een vrouwtje. (Gen 6: 18 – 20 en 7: 13- 16) Later lezen we van een andere samenstelling: van alle reine dieren en vogels zeven paren, van alle andere dieren één paar (Gen 7: 1) Dat zal ook zijn vanwege de offers van reine dieren en vogels die Noach aan God brengt (Gen 8: 20). Die kun je niet brengen zonder die soort uit te roeien, als je maar één paartje hebt. Eeuwen later zal Paulus schrijven ‘dat we met Christus begraven zijn door de doop in de dood’ (Rom 6: 4). Petrus legt het verband met Noach nog duidelijker (1 Pe 3: 20v). Noach bouwt de ark volgens voorschrift: van pijnboomhout met pek bestreken (vgl biezen mandje Mozes), en voorziet die van flinke voorraad voedsel voor mens en dier. Vervolgens leidt God de dieren naar de ark, Noach laat ze binnen. Noachs gehoorzaamheid wordt herhaaldelijk genoemd: Gen 6: 22, Gen 7: 5. 9 en 16. In Hebr 11: 7 wordt dit als bewijs van zijn geloof gezien, want naar de mens gesproken is het wel heel vreemd om zo’n grote boot te bouwen terwijl er nog geen wolkje is te bekennen. De aanloop (Gen 7: 1 – 5 + 13 - 16) Gen 7 vertelt hoe Noach opdracht krijgt met zijn hele gezin aan boord te gaan, en dat hij ook de dieren moet meenemen. Hij krijgt er zeven dagen de tijd voor. Noach doet opnieuw wat God hem zegt en in zeven dagen vult zich de ark. Dan sluit de HERE de deur achter Noach, die het laatst naar binnengaat. De watervloed (Gen 7: 6 + 10-12 + 17 - 24) Het blijft niet bij dreigende taal: God doet wat Hij zegt. Als Noach 600 jaar2 is, zet God de vensters van de hemel open en de bronnen van de oervloed (Hebr tehom als in Gen 1: 2) breken open (Gen 7: 11). Het water komt van boven en beneden 40 dagen lang. Heel de aarde komt onder water te staan. Er is geen ontkomen aan: zelfs de hoogste berg staat 15 el onder water. Dat is de helft van de hoogte van de ark. Alles wat op aarde leeft komt om: alle kruipende en krioelende dieren, de vogels, het vee, de wilde dieren en ook alle mensen (Gen 7: 22. 23) Alles waarin ‘adem van levensgeest’ (een pleonasme) oftewel levensadem is, vindt de dood. Al wat bestaat wordt weggevaagd. Het lijkt wel terug naar af, naar het woest en ledig van voor de schepping (Gen 1: 1). Alleen het leven in de drijvende doodkist wordt bewaard. Dat een rest overleeft zal later bij oa Jesaje een grote rol spelen in de eschatologische verwachtingen. Het nieuwe begin (Gen 8: 1 -2) Gen 8 vormt het keerpunt in het verhaal. Na 150 dagen (Gen 7: 24) komt aan Gods toorn een einde, Hij gedenkt Noach en de dieren in de ark. De vensters van de hemel en de bronnen van de oervloed worden gesloten. Een wind steekt op (vgl Gen 1: 2) zodat het water tot rust komt. Geleidelijk droogt de aarde op. Waar blijft al dat water? In de zee? Of terug naar de wateren onder de aarde? (Zo het apokriefe boek Jubileeën) Het tijdsverloop (Gen 8: 3-14) De tijdsduur is niet helemaal duidelijk. We kunnen aan een zonnejaar denken, een periode van 10 x 7 dagen en aan een maanjaar.3 Bergen van Ararat (Gen 8: 14) De ark strandt op de bergen (meervoud! - Hebr al hare) van (de streek) Ararat. Dit gebied wordt vaker genoemd in de bijbel (2 Kon 19: 37 = Jes 37: 38 en Jer 51: 27). Buiten-bijbelse bronnen noemen het Urartu (Akkadisch) of Arardi (Assyrisch). Het betreft de streek tussen het Van-meer en het Urmia-meer, waar Iran, Irak en Turkije aan elkaar grenzen en tegenwoordig veel Koerden wonen. Anders gezegd: de Noordkant van de Mesopotamische vlakte. Volgens de bijbel is de ark op één van de vele bergen in deze streek vastgelopen; dus niet op de de Ararat (of Agri Daghi) in het uiterste Oosten van Turkije. Toch zijn er altijd weer gelovigen die daar op zoek gaan naar restanten van de ark. De naam Ararat betekent: de vloek omgedraaid, neergeslagen (voorbij). Raaf en duif (Gen 8: 6-14) Om te bepalen of de aarde weer bewoonbaar is, laat Noach een raaf los. Deze bleef heen en weer vliegen (vanaf de ark en weer terug?). Daar wordt Noach niets wijzer van. Dan laat hij ook drie keer een duif los, met tussenpozen van zeven dagen. De eerste keer komt de duif terug, want geen plek om neer te strijken. De tweede keer komt de duif met een olijfblad in de snavel terug: de natuur loopt weer uit. De derde keer blijft de duif weg. Dat is een teken dat de aarde (akkerland) weer droog is. Nu doet Noach het dak (Hebr mikseh) van de ark open en ziet dat het inderdaad zo is. De ark uit (Gen 8: 15 – 22) Op bevel van God verlaat Noach met zijn familie en alle dieren de ark/doodskist. Zij worden tot het leven terug geroepen. Het is in veel opzichten een herschepping die aan Gen 1 herinnert. De dieren moeten vruchtbaar zijn en zich over de hele aarde te verspreiden. Altaar en offer Het eerste wat Noach dan doet is een altaar maken om daarop brandoffers (Hebr. ‘olah) voor de HERE te brengen van – uiteraard - het reine vee en alle reine vogels. Daarbij gaat het hele dier in rook op, er blijft niets voor de mens achter om zelf te gebruiken. De offers zijn uitdrukking van dankbaarheid. De geur van de offers behaagde de HERE en Hij zegt bij zichzelf dat Hij nooit meer de aarde zal vervloeken. Toch is Hij realistisch genoeg om te weten dat de mens een onverbeterlijk slecht wezen is. Maar zolang de aarde bestaat zal er een tijd om te zaaien en een tijd om te oogsten zijn (vgl Pred 3). Nooit komt daar meer een einde aan. Zo lijkt het dat de zondvloed als gericht over het kwaad van mensen zijn uitwerking heeft gemist. Of moeten we bedenken dat God nog op een andere oplossing zint, waarbij het kwaad voorgoed wordt overwonnen? En moeten we dan aan Jezus en de doop in zijn naam denken en de opstanding tot een leven in gerechtigheid? Of zinspeelt de auteur met ‘zolang de aarde bestaat’ op een laatste oordeel op het einde der tijden? Hoe dan ook, voorlopig zullen de seizoenen elkaar afwisselen, en dat doen ze tot op heden nog steeds, ondanks het slechte gedrag van mensen (Jer 33: 19 – 21; Mat 5: 44v). In Gen 8: 22 een mooi chiasme: zaaien/oogsten en koude/hitte X zomer/winter en dag/nacht. De zegen (Gen 9: 1-7) Vervolgens zegent God Noach en zijn zonen. Ook zij moeten vruchtbaar zijn en talrijk worden zoals al in Gen 1: 28 de bedoeling was. Zoals God eerder aan mensen zaden en vruchten tot voedsel gegeven heeft (Gen 1: 29), zo staat Hij hun nu toe het vlees van dieren te gebruiken. Dat verklaart waarom de wilde dieren, de vogels van de hemel, de dieren die rondkruipen op de aardbodem en de vissen van de zee ontzag en angst voor de mensen voelen. Er is wel een belangrijke beperking: vlees waarin nog leven/bloed is mogen ze niet eten (vgl later Hand 15: 29), want in het bloed zetelt de levenskracht, en daar gaat God alleen over; een mens moet daar afblijven. Zo moet een mens weten dat er beperkingen zijn in het slachten van dieren en het eten van vlees. Een dier is in Gods ogen een kostbaar wezen waarin Hij levenskracht doet wonen. Vgl Jona 4: 11. Daaraan gekoppeld is het verbod om een mens te doden. Als dat toch gebeurt, door een mens of door een dier, zullen zij het met hun leven moeten bekopen (vgl Ex 21: 28-32). Want God heeft de mens naar zijn evenbeeld gemaakt. In dat verbod opnieuw een chiasme: Wie vergiet bloed van een mens X door een mens zal zijn bloed vergoten worden. Echter niet dood is de bedoeling, maar vruchtbaar worden en de hele aarde gaan bewonen. God houdt vast aan zijn oorspronkelijke plan (Gen 1: 28). Het verbond (Gen 9: 8 – 11) Wat God bij zichzelf zei in Gen 8: 21v (nooit weer…) belooft Hij nu plechtig aan Noach. Hij sluit een verbond – zoals Hij had aangekondigd in Gen 6: 18. Dat houdt in dat Hij zich op een speciale manier aan Noach verbindt en omgekeerd Noach aan Zich bindt. Het initiatief hiertoe is eenzijdig: het gaat van God uit. Noach kan alleen maar akkoord gaan. Er was nog niet eerder sprake van een verbond, dus past Gen 6: 18 niet ‘verbond gestand doen’ maar ‘verbond stichten/oprichten’. In het verbond gaat God verplichtingen aan met Noach incl zijn nakomelingen en met alle dieren op aarde. Hij zegt toe nooit meer door een zondvloed alle leven te vernietigen. Wat er van Noach cq zijn nageslacht wordt verwacht, staat er niet bij. Is dat omdat de mens onverbeterlijk slecht is en zich toch niet aan de bepalingen houden zal? Of heeft de schrijver het al eerder aangegeven, nl in Gen 9: 4vv dat er beperkingen zijn in het slachten van dieren en het eten van vlees? Het zal allebei zijn. De regenboog (Gen 9: 12- 17) Als teken (Gen 1: 14 en 4: 15) daarvan is er voortaan de boog, waarmee de regenboog bedoeld is. Die zal God aan deze toezegging herinneren. Maar als Noach en zijn nageslacht dezelfde regenboog zien, weten zij ook van deze dingen. De regenboog is voor hen en voor ons een teken van Gods genade over een vergane wereld die een nieuwe kans krijgt, en over zijn onverbeterlijke bewoners. Het laatste vers beklemtoont, dat het verbond alle levende wezens betreft, dus inclusief de dieren. Ook als mensen het verbond verbreken door zich slecht te gedragen, zal God Zijn schepping niet verwoesten. Hij blijft trouw aan Zijn verbond terwille van de onschuldige dieren. voetnoten en aanvullingen | ||
terug | ||