Hnd 2: 14 - 42
Hnd 2: 14 - 42
Inleiding De toespraak die nu volgt, is in veel opzichten het werk van Lucas. Hij heeft geprobeerd om Petrus een zo authentiek mogelijke redevoering in de mond te leggen. Dat blijkt bv uit de woorden die Lucas gebruikt: veel daarvan vinden we ook buiten de redevoering en zijn typisch lucaans. Petrinische woorden of uitdrukkingen vinden we niet. Dat was ook te verwachten: bij die eerste grote toespraak van Petrus was natuurlijk niet een secretaris die aantekeningen of een verslag maakte. Lucas moest het doen met mondelinge overleveringen. Tot die mondelinge traditie behoorde waarschijnlijk het zgn contrast schema1: jullie hebben Jezus gekruisigd <> maar God heeft hem opgewekt. Daaraan is opvallend dat van de dood van Jezus niet wordt gezegd, dat het ‘voor ons’ is, zoals we dat uit de avondmaalsformules kennen. Ook andere verwijzingen naar verzoening (bloed, lam Gods) ontbreken. Als dat klopt hebben we hier met een prille christologie te maken2 die later verder zou worden ontwikkeld. Qua inhoud valt op, dat Petrus maar weinig over de Geest spreekt, en veel meer over Jezus' dood en opstanding. Op Pinksteren draait het om Pasen, om de betekenis van Christus! De rede valt in een aantal delen uiteen
Petrus haalt een aantal keren een tekst uit de toenmalige Bijbel (OT - TeNaCH) aan. Dat is voor hem het gezaghebbende boek, en ook zijn toehoorders denken er zo over. Dit is dus een gemeenschappelijke basis. Bij nader toezien blijkt Petrus het OT in de Griekse vertaling - de Septuaginta - te citeren. Wel zo logisch als je bedenkt dat hij pelgrims uit de hele diaspora toespreekt. Grieks is de internationale taal van die dagen, zoals het Engels dat nu is. Petrus haalt verzen aan uit Joël 2, Psalm 16 en Psalm 110 om de gebeurtenissen van Pinksteren en de lotgevallen van Jezus te kunnen duiden. Zoals hij uit de Bijbel citeert, zouden wij het vandaag niet meer doen, maar gemeten aan de maatstaven van toen, bleef Petrus binnen de toenmalige geldende exegetische regels. Overigens is niet alleen zijn tekstbewijs gedateerd, het onze is dat ook: typisch voor de westerse wereld van begin 21-ste eeuw. Er bestaat geen manier van bijbellezen, uitleg en verklaring die 100% objectief, neutraal en voor alle tijden geldig is. Hnd 2: 14 – 16 Daarop trad Petrus naar voren, samen met de elf andere apostelen, verhief zijn stem en sprak de menigte toe: ‘U, Joden en inwoners van Jeruzalem, luister naar mijn woorden en neem ze ter harte. Deze mensen zijn niet dronken, zoals u denkt; het is immers pas het derde uur na zonsopgang. Wat hier nu gebeurt, is aangekondigd door de profeet Joël. (NBV21) Petrus is de woordvoerder van de twaalf apostelen. Hij maakt geen bange indruk. Hij ontzenuwt de spottende verklaring van dronkenschap: het is nog veel te vroeg om al teveel gedronken te hebben: het derde uur na zonsopgang, ongeveer 9.00 u ‘s morgens. De aanwezigen spreekt hij aan met Joden en inwoners van Jeruzalem. Zij representeren geheel Israël, ook al horen we vanaf nu niets meer over de vele landen, volken en streken en bijbehorende talen uit het voorgaande. Straks in vers 22 noemt hij ze ‘Israëlieten’ (heilshistorisch, het volk van God) en in vers 29 ‘Volksgenoten’. Het is duidelijk dat Petrus, ondanks de confronterende boodschap, de verbinding zoekt. Petrus heeft een andere verklaring voor de tongentaal: hier gaat in vervulling wat ooit de profeet Joël zei. Hnd 2: 17 – 21 Petrus haalt nu een tekst uit Joël 2 aan. We zetten het origineel van Joël en het citaat van Petrus naast elkaar. We doen dat in de NBG vertaling van 1951 die wat meer concordant (minder vrij) is vertaald en daardoor geschikter is voor een vergelijking. Die maakt duidelijk, dat Petrus vrij nauwkeurig Joël aanhaalt. De meeste gekleurde verschillen komen hiervan dat Petrus niet het Hebreeuwse OT citeert, maar de Griekse vertaling, de Septuaginta. (Daar is het Joël 3).
Ondanks de grote woordelijke overeenkomst zijn er inhoudelijke verschillen:
Hnd 2: 22 Israëlieten, luister naar wat ik u zeg: Jezus van Nazaret is door God tot u gezonden, hetgeen gebleken is uit de grote daden en de wonderen en tekenen die God, zoals u bekend is, door zijn toedoen onder u heeft verricht.(NBV21) Jezus stond kennelijk bekend als ‘Nazooraios’. Dat wordt traditioneel opgevat als afkomstig uit Nazareth. Maar het kan ook teruggaan op de spruit (Hebr. netser, Jesaja 11: 1) of op de nazireeër (Hebr. nazir bv Simson Ri 13). Opvallend is dat Petrus hier niets zegt over Jezus’ prediking van het komende Koninkrijk van God, niets over zijn gebedsleven en intieme band met God. Daar wisten toehoorders natuurlijk ook weinig van. Dat Jezus een wonderdoener was, en dus iemand door wie God werkt, noemt hij ook niet, maar hij veronderstelt dat als bekend. Maar het volk van God - niet voor niets spreekt Petrus zijn toehoorders hier aan met Israëlieten - wilde niet zien dat hun God in Jezus naar hen toe gekomen was. Over de Passio is Petrus kort en zakelijk: Hnd 2: 23 Deze Jezus, die overeenkomstig Gods bedoeling en voorkennis is uitgeleverd, hebt u door goddelozen laten kruisigen en doden. (NBV21) Nu benoemt Petrus het grote raadsel: hoe bestaat het dat de Israëlieten Jezus, de wonderdoener, door God naar hen gezonden, zich zo in Jezus vergissen dat ze hem lieten kruisigen? Feitelijk was het Judas die Jezus overleverde, maar later had het volk om zijn vrijlating kunnen roepen. Dat deed het echter niet. Het riep om Barabbas (Luc 23: 18). In die zin is het volk mede schuldig. En de toehoorders en de lezers vandaag zullen denken: als wij er toen bij waren geweest, was de geschiedenis niet anders verlopen. Dat ze daarmee aan Gods bedoelingen meewerkten, en dat deze dingen zo van Godswege moesten (Mc 8: 31) gebeuren is niet als een excuus bedoeld. Lucas zegt ermee, dat God deze dingen had voorzien en had opgenomen in zijn plan (Gr boulè - raadsbesluit) om mens en wereld terecht te brengen. Lucas had Kajafas kunnen noemen en Pontius Pilatus en Herodes, maar hij laat hun namen achterwege en noemt hen wettelozen (Gr. anomoon) en in het bijbels spraakgebruik betekent dat goddelozen (NBV21). Hnd 2: 24 God heeft Hem echter tot leven gewekt en de last van de dood van Hem afgenomen, want de dood kon zijn macht over Hem niet behouden. (NBV21) Tegenover de wetteloze/goddeloze actie van degenen die de wonderdoener Jezus lieten doden, staat de actie van God, die recht verschaft aan Jezus door Hem uit de dood op te wekken. De dood is geen partij voor God en kan Jezus niet vasthouden. Dat Jezus leeft, bewijst Petrus niet door van het lege graf (Luc 24: 1 – 12) te spreken, of de verschijningen (Luc 24: 13 – 53) te melden. Persoonlijke ervaringen maken alleen maar indruk op wie al geloven. Maar de toehoorders zullen meer onder de indruk raken van een tekst uit de bijbel, die bewijst dat Jezus inderdaad is opgewekt. Die vindt Petrus in Ps 16. Hnd 2: 25 – 28 ‘Want David zegt van Hem’. De tekst is van David, de psalmdichter. Weer zijn de kleine afwijkingen (in kleur) van Hnd tov het origineel te verklaren door het gebruik van de Septuaginta. Opnieuw valt de vrije toepassing van deze tekst op. David sprakt over zichzelf en wist zich sterk in Gods nabijheid. Zo overwint hij de moeilijkheden en overleeft hij gevaren en vijanden. Maar hij zal niet bedoeld hebben dat hij nooit zal sterven. Die betekenis geeft Petrus echter wel aan deze woorden. Om dan in vers 29 duidelijk te maken dat ze niet op David, maar op Jezus slaan.
Hnd 2: 29 Volksgenoten, u zult mij wel toestaan dat ik over de aartsvader David zeg dat hij gestorven en begraven is; zijn graf bevindt zich immers nog steeds hier. (NBV21) Nu Petrus bijna zover is, dat hij het over Jezus moet hebben, zoekt hij eerst de verbinding (volksgenoten) en een gemeenschappelijke basis (David) op een heel beleefde manier. De keus voor deze psalm is duidelijk: er is sprake van ‘niet in het dodenrijk laten, geen ontbinding zien’ (vers 27). David psalmzingt daar van, maar hij is wel gestorven en begraven. Zijn graf is een bekende plaats in het toenmalige Jeruzalem. Dan moet die tekst volgens Petrus wel op iemand anders slaan (of niet-waar zijn).5 Maar op wie dan? Hnd 2: 30v Maar omdat hij een profeet was en wist dat God hem onder ede beloofd had dat een van zijn nakomelingen zijn troon zou bestijgen, heeft hij de opstanding van de messias voorzien en gezegd dat deze niet aan het dodenrijk zou worden overgeleverd en dat zijn lichaam niet tot ontbinding zou overgaan. (NBV21) Ooit had Nathan namens God beloofd dat Davids koningshuis eeuwig zou zijn. Maw er zou altijd weer een zoon als opvolger klaarstaan (2 Sam 7: 11 – 16)6 Dezelfde belofte staat zelfs als een eed vermeld in Ps 132: 11. Op die tekst lijkt Petrus te wijzen. Petrus vat die belofte echter iets anders op. Dit gaat over die ene verre nakomeling van David die de messias is, die door de dood niet vastgehouden kon worden, maar daaruit is opgestaan. Over hém heeft David in zijn psalm gesproken. David is niet alleen koning, maar (in deze dingen) ook profeet. Hnd 2: 32 Jezus is door God tot leven gewekt, daarvan getuigen wij allen. Hij is door God verheven, zit aan zijn rechterhand, en heeft van de Vader de heilige Geest ontvangen, zoals beloofd was. Die Geest heeft Hij over ons uitgegoten, en dat is wat u ziet en hoort. (NBV21) En dan spreekt Petrus het hoge woord. Wat David in zijn psalm heeft voorzien, is in Jezus werkelijkheid geworden. Dat Hij is opgestaan uit het dodenrijk heet nu ‘God heeft hem tot leven gewekt’. En ook: God heeft hem bij zich genomen in de hemel (hemelvaart) en hem de meest eervolle plaats gegeven: aan zijn rechterhand. Dwz Gods bestuur over de geschiedenis van de wereld verloopt nu via Jezus. Dat blijkt direct al hieruit dat hij van God de Geest ontvangen heeft en vervolgens die Geest uitgegoten over de apostelen, die daardoor in tongen spreken. Dat is de verklaring voor wat de aanwezigen daar meemaken.7 Van die dingen zijn de apostelen getuige geweest. Ze hebben de feiten met de betekenis ervan gezien. Dit zijn geen verzinsels. Ze willen de toehoorders niet wat wijsmaken. Dit is waarheid en ze staan er voor in. Hnd 2: 34 – 36 David is weliswaar niet naar de hemel opgestegen, maar toch zegt hij: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot Ik van je vijanden een bank voor je voeten heb gemaakt.’” Laat het hele volk van Israël er daarom zeker van zijn dat Jezus, die u gekruisigd hebt, door God tot Heer en messias is aangesteld.’ (NBV21) Zoals Ps 16 niet op David kan slaan en dus profetie was, zo is dat ook met dit citaat uit Ps 110. David zit niet aan Gods rechterhand, maar ligt in zijn graf (vers 29). Dan is ook dit profetie en wel over Jezus. David noemt hem ‘mijn Here’ en geeft zo al aan dat Jezus zijn meerdere is (vgl Mc 12: 36 en parr). Zo loopt Petrus’ toespraak uit op de verbijsterende conclusie in vers 36: Jezus door jullie (Israël) gekruisigd – door God tot Heer en messias aangesteld. Een conclusie die ook een dreigement is: God zegt immers tot Jezus dat Hij zijn vijanden tot een voetenbank zal maken, maw compleet zal onderwerpen. Door hem op te wekken en bij zich te nemen is Jezus door God tot Heer en Messias aangesteld. (ook wel verhogings-christologie genoemd). Wat Israël in Jezus afwees, dat is door God juist bevestigd. Wat opvalt is, dat een verwijzing naar de wederkomst van Christus op de jongste dag ontbreekt. Dat zal zijn omdat Lucas schrijft in een tijd dat de verwachting van het nabije einde is gaan luwen. Op het eind van de eerste eeuw begint de kerk zich in te stellen op een veel langere geschiedenis. Die opvatting kleurt de weergave van de rede van Petrus. Het citaat is één op één identiek met de Septuaginta:
Er is geen tekst uit OT die zo vaak geciteerd wordt in het NT8 Hnd 2: 37 Toen ze dit hoorden, waren ze diep getroffen en vroegen aan Petrus en de andere apostelen: ‘Wat moeten we doen, broeders?’ (NBV21) De hoorders beseffen hun grote fout (Jezus gekruisigd) en hun nare toekomst (voetenbank). Ze hebben op een vreselijke manier God in alles tegengewerkt. De woorden van Petrus raken hen tot in hun hart. Ontdaan, radeloos vragen ze naar een uitweg. Over dronkenschap hoor je niets meer. Broeders, zo spreken ze de apostelen aan. Nu zijn zij het die de verbinding zoeken. Hun vraag is dezelfde als van de dopelingen bij Johannes de Doper (Luc 3: 10). Ze krijgen echter een ander antwoord. Geen morele aanwijzingen maar: Hnd 2: 38 – 40 Petrus antwoordde: ‘Kom tot inkeer en laat u allen dopen in de naam van Jezus Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de heilige Geest u geschonken worden, want voor u geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen.’ En met nog veel meer woorden legde hij getuigenis af, waarbij hij een dringend beroep op zijn toehoorders deed met de woorden: ‘Laat u redden uit deze verdorven generatie!’ (NBV21) Zo wijst Petrus hun de weg van bekering (Gr. metanoia) en doop (Gr. baptisma) wijzen. Zo zullen ze vergeving (Gr. afesis) van zonden ontvangen en de heilige Geest (Gr pneuma). Deze vier dingen zijn diverse aspecten van een en dezelfde zaak: het geloof. Deze uitweg is er als een belofte voor:
Als de kerk haar roeping goed verstaat, dan weet ze dat ze moet proberen ieder mens met dit aanbod, deze belofte te redden. Dat hoeft niet in deze woorden van Petrus, het kan en moet telkens weer nieuw en indringend gezegd worden. Petrus oiv de Geest gaat al voor in het variëren van de boodschap. Die kan zelfs kort maar krachtig worden samengevat in ‘Laat u redden uit deze verdorven generatie’. Daarbij is ‘verdorven generatie’ niet als scheldwoord bedoeld in morele zin, maar als een terechte, zakelijk correcte aanduiding van wat er aan de hand is: hart en ziel sluiten voor Jezus. En waarom er dringend redding nodig is. Hnd 2: 41v Degenen die zijn woorden aanvaardden, lieten zich dopen; op die dag breidde het aantal leerlingen zich uit met ongeveer drieduizend. Ze wijdden zich trouw aan het onderricht dat de apostelen gaven, aan de onderlinge gemeenschap, het breken van het brood en het gebed. (NBV21) De woorden van Petrus missen hun uitwerking niet. Drieduizend van de toehoorders lieten zich dopen. Dwz zij waren het eens met het oordeel over hun leven (verdorven geslacht want Christus gekruisigd), en grepen het aanbod van vergeving aan. Voortaan is Jezus ook hun Heer, in de hemel, aan Gods rechterhand. Op aarde spiegelt die overgang zich in het gaan behoren tot een nieuwe kring van gelovigen: de ekklesia. Daar klinkt het onderricht van de apostelen, daar vieren ze het avondmaal, daar zien ze om naar elkaar. Drieduizend mensen...is dat letterlijk te nemen? Kun je zoveel mensen in zo’n korte tijd dopen? Maar hoe dan ook, het geeft wel aan, dat deze toespraak van Petrus tot een flinke uitbreiding van de gemeente leidde. Het getal herinnert aan de 3.000 mensen die gedood werden vanwege de geschiedenis met het gouden kalf (Ex 32). ----- 1 Behalve Hnd in 2:22 en 32 en 36 ook in 3: 12 – 26; 4: 9 – 12; 5: 30 – 32; 10: 34 – 43 (alle toespraken van Petrus) en in 13: 16 – 18 (Paulus). 2 Ook bv in Mat 23: 29vv, Mc 12: 1- 9 en Hnd 7: 52 3 Als Lucas 50 jaar na deze redevoering de Handelingen der Apostelen schrijft, is Jeruzalem met tempel en al verwoest. Daarom legt hij alleen maar de eerste helft van Joël 2: 32 Petrus in de mond. 4 Het slot van 11 legt Lucas niet Petrus in de mond: dat gaat over God en voegt niets toe over de ‘Ik’ in de psalm dus ook niet over Jezus. 5 Tenminste als je niet als de rabbijnse Joden gelooft dat de opstanding op het eind van de geschiedenis zal plaatsvinden. Dat doet Lucas echter niet: voor hem hoort de opstanding evenals de komst van de Geest tot het midden van de geschiedenis. 6 De HEER zegt je dat Hij voor jou een huis zal bouwen: 12Wanneer je leven voorbij is en je bij je voorouders te ruste gaat, zal Ik je laten opvolgen door je eigen zoon en hem een bestendig koningschap schenken. 13Hij zal een huis bouwen voor mijn naam, en Ik zal ervoor zorgen dat zijn koninklijke troon nooit wankelt. 14Ik zal een vader voor hem zijn en hij voor Mij een zoon: als hij zondigt, zal Ik hem kastijden met stok- en zweepslagen, zoals een vader doet, 15maar hij zal nooit bij Mij uit de gunst raken zoals Saul, die Ik verstootte omwille van jou. 16Jou stel Ik in het vooruitzicht dat je koningshuis eeuwig zal voortbestaan en je troon nooit zal wankelen.(NBV21) 7 Bij Joh ook de Geest van de Vader via Jezus Joh 7: 39, 15: 26 enz 8 Ps 110: 1 geciteerd in Mc 12: 36 (14: 62; 16: 19); Mat 22: 44 (26: 64); Luc 20: 42v (22: 69); Hnd 2: 34v; 1 kor 15: 25 (Rom 8: 34; Ef 1: 20; Kol 3: 1); Hebr 1: 3 en 13; (8: 1; 10: 12) Tussen haakjes de iets minder nauwkeurigere toespelingen. | ||||||||||||||||||
terug | ||||||||||||||||||