Luc 19: 29-40 Luc 19: 29-40


Jezus op de Palmezel
Museum Catharijneconvent Utrecht
(foto Ruben de Heer)

Context
In Luc reist Jezus vanaf 9: 51 naar Jeruzalem. Op het eind van de reis volgt dit gedeelte dat bekend staat als de intocht in Jeruzalem. Met vele pelgrims die het Pesach-feest daar willen vieren, trekt Jezus nu onder enthousiast geroep Jeruzalem binnen. Het is het begin van een korte periode waarin de stemming helemaal zal omslaan. Straks klinkt er "kruisig hem" en wendt iedereen zich van hem af.

 

Traditie
Uitgaande  van de Twee Bronnen Theorie vinden we dit gedeelte allereerst in Mc 11: 1-11. Mat en Luc hebben het beide van Mc overgenomen en bewerkt.
Bij Mat 21: 1-9 valt vooral op, dat daar sprake is van een ezelin en haar veulen (vs 2.5.7). Dat zal onder invloed zijn van het citaat uit Zach 9: 9 waar in de Septuaginta (Griekse vertaling van het OT) ook sprake is van twee ezels. De oorspronkelijke Hebreeuwse tekst heeft echter 'Nederig komt hij aanrijden op een ezel, op een hengstveulen, het jong van een ezelin." Door Jezus op twee ezels te laten rijden, doet Mat de oude profetie exact in vervulling gaan.
bij Luc valt vooral de toevoeging op in vs 39v: het protest van de Farizeeen. Het evangelie van Joh heeft een parallel in 12: 12-15

 

19: 29-31
Het gebeurt allemaal bij het naderen van Betfage, en Betanie bij de Olijfberg. Dat is niet erg nauwkeurig aangeduid, maar in elk geval vlakbij Jeruzalem, de eindbestemming van de pelgrimage. Daar geeft Jezus twee van zijn leerlingen - namen worden niet genoemd - de opdracht om een ezel te halen. Opvallend is dat hij precies weet wat voor ezel dat is, wat de eigenaars zullen zeggen, en dat die eigenaars zullen meewerken.

Die ezel zullen ze vinden in het dorp hier tegenover (Betfage?). De ezel staat ergens gebonden, en er is nog nooit iemand op gaan zitten. Het zal dus om een jong veulen gaan, dat nu net de leeftijd heeft om als lastdier dienst te moeten doen. Uit het vervolg blijkt dat het een kalme, getemde ezel betreft, niet een koppig dier dat tegenstribbelt en zijn berijder er af wil gooien. Ook een dier dat rustig blijft onder het luide gejuich dat straks losbarst.

De discipelen moeten het losmaken en naar Jezus brengen. Ze stellen geen vragen. Ze begrijpen kennelijk waar Jezus de ezel voor nodig heeft: om daarop zittend Jeruzalem binnen te gaan en zo het signaal af te geven, dat hij die zachtmoedige koning is, waar Zacharia ooit van profeteerde. Dat was een bekende profetie waarvan velen zeiden dat die in de messiaanse tijd in vervulling zou gaan. Mat haalt de tekst expliciet aan, maar ook bij Mc en Luc is gezien de reactie van de mensen duidelijk dat zij het teken herkennen. Ze halen Jezus binnen als de beloofde Messias.

 

19: 32-34
De twee discipelen doen wat Jezus had opgedragen en het gaat precies zoals hij had gezegd. De eigenaars van de ezel vragen nog wel waarom ze het veulen losmaken. Maar het antwoord is blijkbaar afdoende: "Omdat de Heer het nodig heeft" Luc vindt het overbodig te vermelden dat de ezel weer terug gebracht zal worden. Mc en Mat hebben dat wel.

 

19: 35-38
Vervolgens leggen de discipelen hun mantels op de ezel, zetten Jezus erop en leggen ook mantels op de weg, waar de ezel gaat. Daarmee voorkomen ze dat Jezus door stofwolken moet reizen. Dat is beneden de waardigheid van de messiaanse koning. Het is een symbolische handeling. Jezus presenteert zich als de koning waar Zach van profeteerde. Een anti-koning zou je kunnen zeggen. Want een echte koning zit hoog te paard, reist met meer rijkdom en weelde (hoeft niet op gebruikte mantels te zitten) en heeft een stoet soldaten bij zich (geen handje vol discipelen). Ik denk dat je te ver gaat door deze symbolische handeling op te vatten als een clowneske parodie, een bespotting van de reguliere koningen en machthebbers.

Het teken wordt herkend: de hele menigte van de leerlingen die meegereisd waren om in Jeruzalem het Pesach feest te vieren, begint verheugd God te loven. Dat doen pelgrims toch al: ze zingen onderweg de zgn pelgrimspsalmen (Ps 120-134), blij als ze het doel van hun lange reis bereikt hebben. Maar nu zijn ze blij om alle machtsdaden - de wonderen van Jezus onderweg - waar zij getuige van waren geweest. Hij is hun koning. Dat woord voegt Lucas uitdrukkelijk toe.En uit een andere psalm zingen ze: "Gezegend de komende, de koning in de naam des Heren" (Ps 118: 26). Zouden ze denken dat Jezus straks in Jeruzalem een greep naar de macht zou doen en Gods nieuwe wereld zou aanbreken? (Luc 19: 11)

Bij Mc valt er dan twee keer het woord Hosanna, maar dat laat Luc weg. Zijn Griekse lezers zouden dit Hebreeuwse woord niet begrepen hebben.


Interessant is wat er op dit psalmwoord volgt. Luc laat weg 'gezegend het komende Rijk van onze vader David' (Mc 11: 10), en voegt toe: 'Vrede in de hemel en eer aan de Allerhoogste! Dit herinnert aan de engelenzang: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor de mensen die Hij liefheeft. (Luc 2: 14) In de kerstnacht zongen de engelen van vrede op aarde. Bij de intocht zingen de mensen van vrede in de hemel. Betekent dit, dat de vrede nu - aan het begin van de lijdensweek - van de aarde verdwijnt en alleen nog in de hemel te vinden is? Of dat de duivel, die Jezus na de beproevingen (Luc 4: 13) een tijd met rust had gelaten, weer terug is? Of zou het betekenen dat hemel (engelen in de kerstnacht) en aarde (mensen bij de intocht) elkaar vrede toezingen, vrede toewensen?

 

19: 39-40
Onder de mensenmassa bevinden zich ook enkele Farizeeen. Zij vinden dat de discipelen te ver gaan in hun blijdschap en enthousiasme voor Jezus. Meester, zo spreken ze hem aan. Ze houden hem kennelijk voor een rabbi, niet voor de komende koning. En ze willen dat hij zijn leerlingen berispt omdat die hem als de messiaanse koning toejuichen. Maar Jezus zegt dat het niet stil zal worden. Zouden de discipelen zwijgen, dan zouden de stenen schreeuwen. Dwz luidkeels bekend maken dat Jezus de komende koning is. Een verholen verwijt is het: Als zelfs de stenen weten wie op dat ezeltje voorbij gaat, waarom zien jullie, Farizeeen dat dan niet?

De woorden herinneren aan Hab 2:11 Zelfs de stenen uit de muur klagen je aan...
 

terug