Joh 2: 13-22

Afb 23 Maquette van de tempel in Jeruzalem (Pixabay, Noamhen)
Joh 2: 13-22

Inleiding
De tempelreining komt bij Joh en bij de synoptici Mat, Mc en Luc voor, zij het met grote verschillen:

  • Mat, Mc en Luc vertellen daarvan op het eind van hun evangelie (Mat 21: 12v; Mc 11: 15-17 en Luc 19: 45v); Joh aan het begin.
  • De synoptici zijn kort en zakelijk in hun bericht, bij Joh is het bericht het uitgangspunt voor een discussie. 

  • Bij Joh gebruikt Jezus een zweep van touw. Bij de andere evangeliën is het idee, dat Jezus met zijn handen de tafels omvergooit en met armgebaren de dieren naar buiten drijft.

  • Het belangrijkste verschil echter betreft de oud-testamentische tekst die aangehaald wordt. Bij Joh komt die uit de Psalmen: "de ijver voor uw huis zal mij verteren" (Ps 69: 10); bij de andere drie evangelisten uit Jesaja: "mijn huis zal een huis van gebed zijn" (Jes 56: 7) aangevuld met een woord van Jeremia (7: 11): jullie hebben het echter "tot een rovershol" (skèlaion lèstoon) gemaakt. Die zware termen legt Johannes Jezus niet in de mond. Daar (Joh 2: 16) heet 'maakt het huis van mijn Vader niet tot een verkoophuis (oikon emporiou). Bij Joh gaat dus om Jezus (mij) en zijn lot (verteren = sterven aan het kruis). Bij de andere evangeliën gaat het om de tempel.

  • De synoptici presenteren in hun vertelling van de tempelreiniging Jezus als een criticus van de bestaande praktijk en reformator. Wat overdreven gesteld: als de veemarkt zich zou verplaatsen naar buiten de tempel, zou Jezus tevreden zijn geweest. Joh gaat veel verder: het gaat bij hem niet om zuivering van de tempeldienst en een terugkeer naar hoe het eigenlijk hoort, maar om Jezus die het einde van elke tempeldienst betekent.
     

Het ene voorval van de tempelreiniging komt er dus in de synoptische traditie heel anders uit te zien dan in de johanneïsche overlevering. Die verschillen zijn door de evangelisten bewust gekozen. Zij wilden daarmee iets zeggen over Jezus. De synoptici iets anders dan Joh. In uitleg en prediking van deze teksten moeten we deze vier berichten niet door elkaar mixen om er één verhaal van te maken. Dan missen we juist de essentie. Het bericht bij Joh moet 'op z'n Johannes' uitgelegd worden, het bericht bij de andere evangelisten op een manier die recht doet aan wat zij over Jezus wilden vertellen. We letten eerst op de versie van Joh.

Achtergrondinformatie
Herodes de Grote begon de verbouwing en verfraaiing van de tweede tempel in 19 of 20 vChr. Dus dit voorval moet volgens Joh hebben plaats gevonden in 26 of 27 nChr. Dat is wel een verschil met de andere evangeliën, die hierover berichten in het kader van Jezus kruisiging in het jaar 30 nChr of later. Aan de tempel bleef trouwens nog vele jaren gebouwd worden, tot 64 nChr. Weinig jaren daarna ging de tempel ten onder bij de verwoesting van Jeruzalem (70 nChr).

Het is niet aannemelijk dat Jezus alle dieren uit de tempel heeft verjaagd. Daarvoor waren er te veel, zeker vlak voor het Pesach feest. In rabbijnse geschriften is wel sprake van een kudde van 3000 schapen. Dat krijg je in je eentje niet voor elkaar. Andere bezwaren: De handelaren zouden zich verzet hebben. De tempelpolitie zou zeker bij een relletje ingegrepen hebben om de openbare orde te herstellen. Jezus zou voorgoed de toegang tot de tempel geweigerd zijn. En zeker zouden ook de pelgrims die naar de tempel gekomen waren om te offeren, zich tegen deze actie van Jezus verzetten. Waarschijnlijk ging het om een kleine profetische actie, een symbolische handeling. Dat past ook bij het vervolg dat Joh en de synoptici bieden.
 

Joh 2: 13
Geeft tijd en plaats aan: de context is rond Pesach in Jeruzalem. Als we ook nog het voorafgaande er bij betrekken, dan is het kort na de bruiloft in Kana, waarop Jezus zijn eerste wonderteken deed door water in wijn te veranderen. Van die geschiedenis is de tempelreiniging een tegenhanger. Zo is Joh 2 een tweeluik met op het ene paneel een feest dat van een afgang wordt gered, op het tweede zodanige kritiek op de tempel, dat een reformatie niet voldoende is: de tempel moet plaats maken voor iets nieuws.

Joh 2: 14-16
Dat er in de tempel de nodige bedrijvigheid en handel is, laat zich denken. Het is voor pelgrims veel eenvoudiger een offerdier ter plekke te kopen, dan het een reis van dagen met zich mee te nemen. Bovendien bestond het risico dat het dier onderweg beschadigd raakt en dan afgekeurd zou worden om als offer te dienen. Runderen, schapen en duiven werden in het tempelcomplex dus te koop aangeboden door handelaren.
De geldwisselaars zijn nodig om de betaling in de gewenste munt mogelijk te maken. De Romeinse en Griekse munten waren vanwege beeltenis keizer en opschrift niet toegestaan als betaalmiddel in de tempel. Die moesten omgewisseld worden voor andere, die in Tyrus geslagen werden. Deze dingen speelden zich niet in de eigenlijke tempel af, maar in de zgn voorhof.

Volgens de synoptici maakt Jezus bezwaar tegen deze veemarkt in de tempel. Die lijkt wel belangrijker dan waar het in de tempel eigenlijk om gaat: de oprechte toewijding aan God. Een bijzaak is hoofdzaak geworden. Zij sluiten aan bij de profetische kritiek dat offers (en andere vormen van geloof) geen waarde hebben als je niet naar Gods wil leeft en gerechtigheid nastreeft.
Maar Joh gaat een stap verder. Priesters, rituelen, offerdieren en bloed op het altaar enz, dat moet plaats maken voor iets nieuws. Want de offercultus leidt er maar toe, dat mensen hun verhouding tot God zakelijk verstaan: na overtredingen maak je het weer goed door een dier te offeren. Maar God wil in een andere dan zakelijke relatie met mensen om gaan: een liefdesrelatie met hen onderhouden. De bestaande tempel zet mensen voortdurend op het verkeerde been omdat het de suggestie wekt dat je met de nodige offers vrede met God hebt.

Jezus gebruikt een touw als zweep (niet gesel) om de dieren naar buiten te drijven, het geld van geldwisselaars smijt hij op de grond, hun tafels gooit hij om. De duivenverkopers stuurt hij weg: ‘Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’ (ook in Joh 14:3). Al was het dan een bescheiden profetische actie, het ging er wel heftig aan toe: een heilig vuur is in Jezus ontbrand.

Joh 2: 17
De discipelen herinneren zich het woord uit de psalmen: ‘De hartstocht voor uw huis (de tempel) zal mij verteren.’ Daarmee zitten zij nog op de lijn van de synoptische interpretatie van Jezus' optreden in de tempel. Hoe zeer het hem om meer ging en dat zijn ijver hem zelfs letterlijk zou verteren, dat blijkt pas als hij sterft aan het kruis.

Joh 2: 18-21
'De Joden' - dat is in Joh vaak de aanduiding voor alle mogelijke tegenstanders van Jezus: verblind, ongelovig, onwillig. Zij vragen naar zijn legitimatie: ‘Met welk teken kunt U bewijzen dat U dit mag doen?’
Daarop antwoordt Jezus op een manier die karakteristiek is voor Joh, nl. dubbelzinning. Daardoor praten Jezus en zijn opponenten langs elkaar heen. In eerste instantie lijkt Jezus van de tempel te spreken die Herodes de Grote had laten bouwen: een complex van gebouwen, muren en pleinen van vele honderden vierkante meters, opgetrokken uit metersgrote stenen.
Maar uit wat er volgt, blijkt wel dat hij op wat anders doelde:
'Breek deze tempel af, Ik zal hem in drie dagen weer opbouwen.' Afbreken van die tempel is onbegonnen werk. Bij de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 nChr is dat met veel geweld en vuur door de Romeinse legers gedaan, maar de klaagmuur en het tempelplein zijn er nog altijd.
De vragenstellers brengen het onmogelijke van Jezus' voorstel naar voren: '
Zesenveertig jaar heeft de bouw van deze tempel geduurd,’ en U wilt hem in drie dagen weer opbouwen?’ Hun bedenking is terecht, uitgaande van de tempel van Herodes. Maar Jezus spreekt van een andere tempel weet de evangelist (21): 'Hij sprak over de tempel van zijn lichaam', dwz van de tempel die hijzelf is.
Doelt Joh op het lichaam van Jezus dat gebroken zal worden aan het kruis? Nee, dan had Joh wel geschreven 'Hij sprak over het offer van zijn lichaam'.

Joh doelt op wat de tempeldienst niet voor elkaar wist te krijgen: ons mensen van een zakelijke relatie overbrengen in een echte relatie op basis van liefde en vrijheid. Dat zal Jezus bewerken door te bewijzen dat zijn liefde tot het uiterste (hij geeft zijn leven) gaat. Zo neemt Hij ons in voor God (wij krijgen Hem lief). Wij geven ons gewonnen (vrijheid). Na zijn dood en opstanding is de traditionele tempeldienst voor christenen overbodig geworden. Wij weten ons verbonden met God door de liefde die Hij ons bewezen heeft, en die liefde, vreugde, vertrouwen, overgave in ons oproept.
 

Joh 2: 22
'De Joden' begrepen deze woorden niet, en de discipelen evenmin. Dat kon ook niet anders. Deze uitspraak moest wel raadselachtig blijven. Tot de derde dag na de kruisiging, de dag van de opstanding uit het dodenrijk. Toen kwam uit wat Jezus bedoelde met 'ik zal hem in drie dagen weer opbouwen'. Dan herinneren de discipelen zich deze woorden en vallen de stukjes van de puzzel op hun plaats. En zij geloofden de Schrift (dit woord uit de Psalm) en alles wat Jezus gezegd had.

De synoptici
Een andere context dan bij Joh: na de intocht in Jeruzalem, kort voor het Pesachfeest. De vooravond van Jezus' lijden en sterven. De synoptici zijn kort en zakelijk in hun bericht. Er is geen verbazing of protest bij de handelaren. Er is wel een reactie bij de hogepriesters, schriftgeleerden en aanzienlijken van het volk: zij willen Jezus ombrengen, vertellen Mc en Luc. Bij Mat is slechts verontwaardiging omdat kinderen in de tempel 'Hosanna, de zoon van David' roepen. Mat meldt dat Jezus vervolgens dagelijks in de tempel is om blinden en kreupelen te genezen, Luc om de tempelbezoekers te leren.

Mc 11: 15
Anders dan Joh lezen we hier niet van runderen en schapen. Mc spreekt van verkopers en kopers, van geldwisselaars en van duivenverkopers. Mat neemt dat zo over. Luc is veel beknopter en spreekt alleen van verkopers. Hij zal wel gedacht hebben dat zijn lezers er de kopers, de handelswaar en het geld bij denken.

Mc 11: 16
Bijzonder is dat Mc vertelt dat Jezus niet toestaat, dat er voorwerpen worden overgebracht door de tempel. Dat is een rabbijnse opvatting van het toenmalige Jodendom: de tempel mag je niet gebruiken om de kortste weg binnendoor te gaan. Mat en Luc laten dit weg.

Mc 11: 17
Hier vraagt Jezus: staat er niet geschreven....en dan volgt het woord uit Jes 56: 7 over het bedehuis voor alle volken, aangevuld met het rovershol uit Jer 7: 11  Mat en Luc nemen dat over, zij het niet als vraag, maar als mededeling aan de omstanders. Zij laten 'voor alle volken' weg.
UItleggers die menen dat Jezus met de tempelreiniging (zoals verteld door de synoptici) het einde van de tempel en de offerdienst inluidt, komen niet goed met deze citaten uit. Jesaja zegt in datzelfde vers immers dat de volken naar de tempel zullen komen en hun brandoffers en slachtoffers zullen welgevallig zijn op mijn altaar. Tussen bedehuis en offers bestaat geen tegenstelling, die beide gaan prima samen onder de voorwaarde dat de tempelbezoekers de Here liefhebben en de sabbath onderhouden (Jes 56). Dat is ook de kritiek van Jeremia in zijn tempelprediking (Jer 7). Hij is niet tegen de tempel, maar als de gerechtigheid ontbreekt, betekent het hebben van een tempel geen garantie voor een veilige toekomst.

Conclusies
De tempelreiniging bij de synoptici moet opgevat als een poging tot herstel van de cultus, niet als het einde ervan. De hoofdzaak moet weer de hoofdzaak worden.
Volgens Joh is de tijd van tempel en offers voorbij. In zijn opvatting is Jezus de nieuwe tempel.

Het opschrift 'De tempelreiniging' voor deze geschiedenis is niet geslaagd, alsof het erom ging dat offerdieren voor verontreiniging zorgden. Beter zou zijn 'Eerherstel voor de tempel' voor de synoptische versie; voor Joh valt 'het einde van de tempel' te overwegen.
 

terug