Johannes-evangelie, inleiding
Johannes-evangelie, inleiding
Inleiding Mat, Mc en Luc vertonen onderling grote overeenkomsten. Dat maakt het mogelijk ze in kolommen naast elkaar af te drukken. Zo’n boek heet synopsis, van het Griekse ‘samen zien’. De eerste drie evangeliën worden dan ook wel synoptische evangeliën genoemd. Het vierde evangelie (Joh) is echter zo anders van opzet en inhoud dat het meestal niet in zo’n kolommenboek wordt opgenomen. Toch handelt het over dezelfde Jezus en er zijn hier en daar ook voorbeelden van grote gelijkenis tussen Joh en de Synoptici.1 Eenheid en bedoeling Het lijkt er sterk op, dat een eerste versie van Joh later werd uitgebreid. De oerversie zou bestaan hebben uit Joh 1 – 20, later kwam er een 21-ste hoofdstuk bij. Dat blijkt het dubbele slot.
In het NT vinden we ook nog drie brieven op naam van Johannes. Inhoudelijk staan die dicht bij het evangelie van Joh. Die zullen dus van dezelfde schrijver(s) afkomstig zijn.4 Taal Woordkeus en zinsconstructies zijn in een eenvoudig Grieks. Wat dat betreft is het dus best mogelijk dat Johannes, de zoon van Zebedeüs, die het Aramees als moedertaal had meegekregen, de schrijver is. Het Grieks was in die dagen net zo algemeen als het Engels vandaag de dag Opbouw Gebruikelijk is om de volgende delen te onderscheiden
Er bestaan vele opvallende verschillen tussen enerzijnds Mat, Mc en Luc anderzijds Joh. In de tabel hieronder even daar een overzichtje van:
De tabel maakt duidelijk dat het Johannes evangelie geschreven is vanuit een heel andere manier van denken en beleven dan de Synoptische evangeliën. De auteur De kerkelijke traditie gaat er vanuit dat het evangelie geschreven is door de ‘de discipel dien Jezus liefhad’5 (Joh 13: 23; 19: 26; 20: 2; 21: 7 en 21: 20) en dat zou één van de zonen van Zebedeüs (Joh 21: 20) zijn, en wel Johannes6 (Mc 1: 19v). Hij zou op hoge leeftijd dit evangelie geschreven hebben, +/- 90 nC, in Efeze. In de nieuw-testamentische wetenschap betwijfelt men of het om deze Johannes gaat, maar men houdt over het algemeen wel een zelfde tijd van ontstaan aan: het eind van de eerste eeuw. De argumentatie voor zo'n late datering is vooral gebaseerd op de vergelijking van Joh met de eerste drie evangeliën. Die vindt men eenvoudiger in vergelijking met het evangelie van Johannes. Het diepe, geestelijke evangelie van Johannes zou pas later in de tijd zijn opgekomen. De eenvoudigere synoptische evangeliën zouden daar aan vooraf zijn gegaan. Dit is echter een vooroordeel uit de 19-e eeuw, een variant op het vooruitgangsgeloof van die tijd: het complexere komt later (vgl evolutie-theorie). Literaire bewijzen dat Joh afhankelijk is van de Synoptici zijn er niet om die claim te ondersteunen. Daar staat tegenover dat de brieven van Paulus minstens zo diepzinnig zijn als het Joh evangelie en die stammen uit de jaren 50 nC. Waarom zou Joh dan niet uit diezelfde tijd, zo kort na Jezus kunnen stammen? Daar komt bij dat in het Joh evangelie ook al geen teksten zijn te vinden die herinneren aan de verwoesting van Jeruzalem (70 nC). Integendeel, er is zelfs een tekst (Joh 5: 2) die er op lijkt te wijzen dat alles nog in tact is en dat de auteur zijn werk voor het jaar 70 schreef7. Opvallend is dat de schrijver soms dingen doorgeeft die je alleen kunt weten als je goed op de hoogte bent van de Joodse gebruiken en van de situatie in Jeruzalem. Bv de details in de beschrijving van Bethesda (Joh 5). Tekenen Bij de Synoptici vinden we vele wonderen en tekenen. Johannes weet dat Jezus er vele deed, maar vertelt er zeven uitvoerig. Johannes noemt ze bij voorkeur sèmeia (Gr tekenen). Maw wie er niet meer in ziet dan alleen maar indrukwekkende kunststukjes, trucs of mirakelen, heeft het voornaamste niet gezien, nl wat ze be-tekenen. Ze zijn een teken, een verwijzing naar wie Jezus is. Het zijn ik-ben woorden in actie.
Ik ben woorden Jezus vestigt de aandacht op zichzelf. De mensen moeten hem zien en herkennen als de ware Zoon van God. Als ze zover komen, zijn ze gelovig geworden en hebben8 ze het eeuwige leven. Jezus is dus onmisbaar. Dat komt in de ik-ben woorden sterk naar voren.
Discipelen
De term Joden is in dit evangelie vaak in gebruik als een ander woord voor tegenstanders, vijanden van Jezus. Klinkt hier ook iets door van de verstoorde verhouding tussen de jonge christelijke gemeenschap en de Joodse gemeenschap? Hier en daar is de toon ronduit negatief en heeft helaas aanleiding gegeven tot antisemitisme. ------ 1 Vgl Mat 8: 5 – 13 of Luc 7: 1 – 10 met Joh 4: 46 – 53 (genezingswonder); of Mat 11: 25 – 27 met Joh 5: 19 - 26 (Vader en Zoon vallen bijna samen); of Mat 11: 28 – 30 met Joh 14 (Bij Jezus, bij God zijn) 2 In Joh 2: 9 de uitleg dat de leider van het feest niet wist waar de wijn vandaan kwam. Joh 2: 11 (dit heeft Jezus gedaan ...) lijkt een latere invulling te zijn, die tussen vers 10 en 12 geplaatst is en de gang van het verhaal onderbreekt. 3 In Joh 1 alleen al worden de titels Rabbi, Christus en de bijnaam Kefas uitgelegd. 4 De Openbaring van Johannes brengt ons zulke andere dingen, dat we daar wel een andere auteur voor moeten aannemen dan degene die het evangelie en de brieven van Joh schreef. 5 De discipel dien Jezus liefhad, dus Jezus had deze discipel lief. Het is de geliefde discipel, niet de liefhebbende discipel (al had deze vast Jezus en zijn naasten ook lief). Het evangelie geeft niet aan waarom Jezus zo’n voorkeur had voor deze volgeling. Daar kunnen we van alles bij bedenken, zonder daar zekerheid in te verkrijgen. Maar behalve dat, heeft deze verbondenheid in liefde een literaire functie. De lezer moet daaruit opmaken dat deze discipel, meer dan de andere (bv Petrus) aanvoelt en weet wie Jezus ten diepste is. Daarmee legt de schrijver een zware claim op zijn evangelie: het is betrouwbaar want geschreven door de discipel die daar het meest toe in staat was. Geen opschepperij, maar een soort zelf-legitimatie. Opvallend detail: de geliefde discipel wordt niet genoemd in het eerste hoofddeel. 6 Anderen menen dat het om Thomas, Lazarus, Paulus of zelfs Maria van Magdalena zou gaan... 7 In Joh 5: 2 staat: 'In Jeruzalem is - Gr. estin - bij de Schaapspoort...' Dit estin werd altijd opgevat als een verleden tijd (was) omdat men meende dat het om een 'presens historicum' ging, dwz een tegenwoordige tijd die iets uit het verleden naar het heden haalt. Een bekend literair middel om het verhaal levendiger te maken. Zo bv Schnackenburg in HThKNT 2 - p. 119 noot 4). Echter, recent heeft van Kooten onderzoek verricht naar uitdrukkingen van het type 'estin + een specifieke locatie' in de Griekse geschriften van historici en geografen. Het blijkt dat zij met die uitdrukking plaatsen aanduiden die reëel bestaan op het moment van schrijven. Het estin is volgens van Kooten dus geen presens historicum, maar een echte tegenwoordige tijd. Als dit klopt, dan schreef Johannes zijn evangelie vòòr de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen (70 nC). Beluister van Kooten in dit interview. 8 Ze krijgen het eeuwige levend dus niet later, maar ze hebben het al: door het geloof is het eeuwige leven in hen op gang gekomen. Daar heeft de dood niets meer over te zeggen. Het overleeft de dood. Eeuwig wil zeggen: het heeft geen begin en geen eind in de tijd. Als iemand het eeuwige leven krijgt, dan begint het niet in hem of haar, maar dan wordt hij of zij deelachtig aan iets dat al oneindig lang bestaat. Iets van God. Iets dat oneindig lang doorgaat. Wie gelooft wordt betrokken Gij Gods leven, Gods liefde, Gods licht die eeuwig zijn. 9 Nieuwe naam: Kefas (Arameees) = Petrus (Grieks) = Rots. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terug | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||