Jona 4 Jona 4

Jona 4: 1     Dit wekte grote ergernis bij Jona en hij werd kwaad. (NBV21)
Je zou een dankgebed verwachten, maar Jona is niet blij met de bekering van Ninevé. Hij is kwaad niet op de Ninevieten die zich bekeerden, maar op God die heeft afgezien van de verwoesting van de stad. Dat blijkt ook uit het volgende vers en het slotvers 11, waar God ingaat op Jona’s ergernis aan Hem.

Jona 4: 2      Hij bad tot de HEER: ‘Ach HEER, heb ik het niet gezegd toen ik nog thuis was? Daarom wilde ik naar Tarsis vluchten. Ik wist het wel: U bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en bereid het onheil af te wenden. (NBV 21)
Jona wist het van begin af aan: God is te goed voor deze wereld. Dat neemt hij Hem kwalijk. Tegelijk meent Jona zo zijn eigen gedrag te verklaren en goed te praten. Er zit ook iets van zelfbeklag in: mij op een zinloze missie uitsturen. Hij verwijt God dat Hij

  • genadig is en liefdevol voor hulpbehoevenden en zwakken
  • geduldig zijn toorn inhoudt
  • trouw: nooit laat Hij zijn mensen in de steek
  • bereid het onheil af te wenden.

Dit zijn nu juist de dingen die Israël van God geloofde en waarop het hoopte in moeilijkheden (Ex 34: 6; Ps 103: 8). Het is ook precies wat Jona allemaal niet is. Maw: Jona verwijt God dat Hij niet meer op hem lijkt. Jona neemt het Hem kwalijk dat Hij niet consequent en rechtlijnig is op de manier die Jona in gedachten heeft. God hoort niet op zijn plannen terug te komen. Daarmee zet Hij Jona als profeet voor schut, en Zichzelf ook. Toch wist Jona van Gods royale goedheid. Waarom hield hij daar niet meer rekening mee? Kon of wilde hij het eigenlijk toch niet echt geloven?
Opvallend: het vele ik en mij in vers 2 en 3: Jona is voortdurend met zichzelf en zijn idee van God bezig; niet betrokken op de mensen in Nineve en de ware God. Die komt haast niet door zoveel weerstand, boosheid en zelfmedelijden heen.

Jona 4: 3     Laat mij maar sterven, HEER: ik ben liever dood dan dat ik zo verder moet leven.’ (NBV21)
Voor Jona hoeft het niet meer. Het leven heeft voor hem alle zin verloren. Hij wil dood als ooit Elia (1 Kon 18 - 19). Met dit verschil dat Elia na de gebeurtenissen op de Karmel moest ontdekken dat koning en volk zich niet bekeerden, terwijl Jona meemaakt dat de bevolking wel tot inkeer komt. Jona berooft niet zichzelf van het leven, dat is in Israels geloof niet gepast. Maar God erom vragen, dat kan wel.  In vers 8 komt de doodswens terug, als de wonderboom vergaat.

Jona 4: 4     Maar de HEER zei: ‘Is het terecht dat je zo kwaad bent?’ (NBV21)
God gaat in op de boosheid van Jona. Een antwoord van Jona staat er niet bij.

  • is hier een stukje uit de oorspronkelijke tekst weggevallen? Maar dat is pure speculatie.
  • of is de vraag in vers 4 een latere toevoeging? Maar verzen 3 en 4 corresponderen zo goed met vers 8 en 9, dat moet van meet af aan zo bij elkaar hebben gehoord.
  • of antwoordt Jona in gebarentaal: het bouwen van de hut (vers 5) omdat hij verwachtte dat de bekering niet diep zou zitten. De Ninevieten zouden weer in hun oude gedrag terugvallen en dan zou God alsnog de stad verwoesten.
    Maar zulke dingen duidt de schrijver nergens aan.

Al deze verklaringen overtuigen niet. Ze komen voort uit het miskennen van de aard van de volgende verzen: Jona 4: 5 – 9. Dat is een soort intermezzo, een flash back (net als Jona 3: 6 – 9). Ze vertellen over wat er voorafgaande aan Jona 4: 1 – 4 gebeurde: over het opschieten en verdorren van de wonderboom. Als Jona dat heeft gezien, heeft hij niets meer te zeggen. Daarom ontbreekt er na vers 4 en 11 een antwoord.

Jona 4: 5      Nadat Jona Nineve had verlaten, was hij aan de oostkant van de stad gaan zitten. Hij had er een hut gemaakt om in de schaduw af te wachten wat er met de stad zou gebeuren. (NBV21)
‘Nadat Jona Nineve had verlaten’ is dus direct na die ene dagreis (Jona 3: 4) die Jona de stad was ingegaan met zijn onheilsboodschap, o
p het eind van dag één.
Hij gaat zitten aan de oostkant van de stad, waar de zon opkomt, om maar niet tegen de zon in te hoeven kijken als Nineve wordt weggevaagd. Jona zal ermee gerekend hebben dat hij daar nog 39 dagen op moet wachten (Jona 3: 4).

De vertelling levert een probleem om: Jona heeft een hut* voor de schaduw gebouwd, maar het volgende vers zegt dat God een wonderboom laat opschieten die Jona schaduw verschaft. Waarom is die nodig? Allerlei verklaringen doen de ronde:

  • Jona’s hut was omgewaaid of ingestort, de wonderboom lost het probleem op. Maar dat is speculatie
  • Jona’s hut was een benauwd geval, onder de wonderboom is het een stuk aangenamer. Maar waarom zou Jona’s hut meer zijn geweest dan een afdakje?
  • vers 5b, de bouw van Jona’s hut, is niet origineel. Maar waarom zou een latere schrijver dat toevoegen en daarmee voor een extra moeilijkheid over de combinatie hut en boom zorgen?

De beste verklaring is dat Jona van plan was een hut te bouwen. Hij nam het zich voor. In het Nederlands voegen we dan een woordje toe met de betekenis ‘willen’, maar in het Hebreeuws hoeft dat niet. Daar kan een werkwoord van zichzelf een intentionele betekenis hebben. Bv Gen 37: 21 Ruben wilde Jozef redden. (ook Jer 37: 12) Maw we moeten het zo opvattten: Jona wilde een hut bouwen, maar heeft die nooit gebouwd; God was hem voor en gaf hem de wonderboom. Die liet Hij in één nacht groeien (vers 10) en stond er dus al op dag twee.

Jona 4:
6v     Nu liet de HEER God een wonderboom opschieten om Jona schaduw boven zijn hoofd te geven en zijn ergernis te verdrijven. Jona was opgetogen over de boom. (NBV21)
De wonderboom (Hebr qiqajoon) zou volgens uitleggers de ‘ricinus communis’ kunnen zijn, een snelgroeiende tropische plant met grote bladeren en mooie rode bloemen. Om dat laatste treffen we ze ook wel aan in Nederlandse tuinen. De boonvormige vruchten zijn giftig. Of de ricinus vanwege het Jona verhaal in ons land wonderboom heet is onduidelijk. Het kan ook toeval zijn. Aan het woord ‘qiqajoon’ kleeft niet de betekenis wonder of teken. De Lutherse vertaling heeft kauwoerde (komkommer, pompoen).

De boom kwam er omdat God het wilde. Hij beschikte (Hebr manah) die zoals eerder de grote vis en straks een worm en de oostenwind. Gods bedoeling met de boom: bescherming tegen zonnesteek (kwaad van buitenaf) en afkoeling van zijn verhitte gemoed: hij moet van zijn grote ergernis en boosheid (kwaad van binnen) verlost worden. Dat lukt maar ten dele: Jona is opgetogen over de boom, maar het herinnert hem niet aan Gods goedheid voor Nineve. Hij blijft op de uitkijk zitten.

Jona 4: 7     Maar de volgende morgen, bij het aanbreken van de dag, liet God de boom door een worm aanvreten, zodat hij verdorde. (NBV21)
Op dag drie stuurt God een worm die de boom aanvreet. Even vlug als hij opgekomen is, verdort de boom.

Jona 4: 8     En toen de zon opkwam, liet God een verzengende wind uit het oosten waaien; de zon brandde zo op Jona’s hoofd dat hij door de hitte werd bevangen. Hij bad om te mogen sterven: ‘Ik ben liever dood dan dat ik zo verder moet leven.’ (NBV21)
Daar blijft het niet bij. Op hetzelfde moment laat God een verzengende oostenwind aanrukken. Niet om Nineve te verwoesten. Daar gaan de boetedoeningen gewoon door. Maar om Jona onder handen te nemen. Hij wordt zo door de hitte bevangen dat hij nog maar één ding wil en God bidt te mogen sterven.

Jona 4: 9    Maar God zei tegen Jona: ‘Is het terecht dat je zo kwaad bent over die boom?’ Jona antwoordde: ‘Ja, het is terecht dat ik kwaad ben. Was ik maar dood!’ (NBV21)
Het gebed wordt een dialoog: God vraagt of Jona terecht zo toornig (Hebr charah) is en Jona antwoordt bevestigend. Wat hem overkomt is te erg: zo grillig: de ene dag een wonderboom, de andere dag niets meer. En eerder al God die hem Nineve de ondergang deed aanzeggen, maar op zijn voornemen terugkomt. God die een spelletje met hem speelt. Daar kan en wil hij niet mee verder. Het was echter geen plagerig spelletje van God, maar aanschouwelijk onderwijs. Hij wilde Jona iets laten voelen.

Jona 4: 10     Toen zei de HEER: ‘Als jij al verdriet hebt om die wonderboom, waar jij geen enkele moeite voor hebt hoeven doen en die jij niet hebt laten groeien, een boom die in één nacht opkwam en in één nacht weer verging, 11 zou Ik dan geen verdriet hebben om Nineve, die grote stad, waar meer dan honderdtwintigduizend mensen wonen die het verschil tussen links en rechts niet eens kennen, en dan nog al die dieren?’ (NBV21)
God vraagt Jona om vanuit zijn bekommernis met de boom te bedenken wat een zorg en pijn God zal hebben om Nineve. Voor die ene boom hoefde Jona niets te doen. God deed hem opschieten en vergaan. Toch heeft Jona er mee te doen. Zou God dan geen verdriet hebben als Hij Nineve zou verwoesten? Het kostte vele eeuwen om de stad te maken tot wat hij is. Een grote stad waarvan meer dan 120.000 inwoners het verschil tussen links en rechts niet weten. Daarmee zijn niet kinderen of eenvoudige mensen bedoeld, maar mensen die zo’n zwaar leven hebben dat ze er niet aan toekomen zich met goed (rechts) en kwaad (links) bezig te houden (de geringen uit Jer 5: 4, of de schare die de wet niet kent uit Joh 7: 49). En dan nog al het vee.

Het antwoord dat Jona en de lezers geacht worden te geven is: Natuurlijk wil God de stad liever sparen dan verwoesten. Hij wil liever zich in hun bestaan verheugen dan treuren om hun ondergang.

Zo krijgt de vraag van vers 4 - ben je terecht zo boos? - alsnog een antwoord, al spreekt Jona dat niet uit, de lezer moet het zelf bedenken: nee, dat is niet terecht. Want hoe zou Jona, die klaagde over de zinloze vernietiging van de boom nu nog de verwoesting van de Nineve kunnen bepleiten? De bewoners hebben zich bekeerd, ze alsnog doen ondergaan heeft geen enkele zin meer.
Jona vond God niet rechtlijnig genoeg, maar Hij doet toch maar met Nineve zoals Jona vindt dat Hij met de wonderboom had moeten doen.

Jona lijkt sterk op de oudste uit de gelijkenis van de verloren zoon (Luc 15), op de arbeiders in de wijngaard (Mat 20) en op alle mensen (ook gelovigen) die het niet kunnen hebben dat God niet handelt volgens hun logica: voorspoed wie netjes leven, onheil voor wie slecht doen (loon naar werken).

Een andere profeet, Jeremia, heeft beter begrepen wie God is en hoe Hij doet: De ene keer zeg Ik tegen een volk en een koninkrijk dat Ik het zal uitrukken, verwoesten en vernietigen – maar als het volk waartegen Ik gesproken heb met zijn kwalijke praktijken breekt, dan zie Ik af van het onheil waarmee Ik het wilde treffen. De andere keer zeg Ik tegen een volk en een koninkrijk dat Ik het zal opbouwen en planten – maar als dat volk daarna niet naar Mij luistert en doet wat slecht is in mijn ogen, dan zie Ik af van al het goede dat Ik beloofd had te doen. (Jer 18: 7 – 10 NBV21)


*Het gebruikte woord voor hut is ‘soekka’, het Joodse loofhuttenfeest heet ‘soekkot’. Daarbij dacht men terug aan de jaren dat het volk zwervend door de woestijn trok en niet in huizen maar in tenten woonde. Eenmaal in Israel moest men jaarlijks een week lang het huis verlaten om in een hutje te wonen (Lev 23) om zich deze dingen te herinneren. Het boekje Jona legt geen relatie met het loofhuttenfeest. De gewoonte is om het op grote verzoendag te lezen.
 

terug