Kosmologie
Kosmologie
In het geloof gaat het erom wie God is, wat je van Hem kunt verwachten en hoe jij Hem kunt dienen en liefhebben. Daarom hoort de wereld waarin je leeft bij het geloof. Het maakt nogal wat uit hoe je over deze wereld denkt. Is het een goede schepping (Genesis), een schitterend ongeluk, een toevalstreffer (evolutie), een kwade wereld (gnostiek) of nog anders.
De schrijvers van de bijbelboeken hebben de aarde en het heelal niet onderzocht zoals wij dat doen. Zij sloten heel eenvoudig aan bij hoe men in hun tijd meende dat de werkelijkheid in elkaar stak. Bij de 'wetenschappelijke stand van zaken' van dat moment. Daar moeten we niet op neer kijken. Met de eenvoudige middelen van toen wisten de geleerden, magiërs en filosofen heel wat te bereiken en bv nauwkeurige kalenders te maken. De bijbelschrijvers hadden daar net als alle andere mensen van die tijd een groot respect voor.
Maar de bijbelschrijvers deden nog wat meer dan aansluiten bij de wetenschap. Zij verbonden de geleerde inzichten met de God van hun geloof. De schrijver van Genesis bv sloot aan bij de scheppingsverhalen van de Babyloniërs. In hun kosmologie was de aarde plat, een ronde schijf en aan alle kanten omgeven door water. Ook onder en boven de aarde was water. Als er geen koepel - de sterrenhemel met de zon en de maan - boven de aarde was, zou de hele wereld onder water staan. Dat namen de bijbelschrijvers over. En ze vulden aan: van die wereld was hun God de Maker. Hij riep die tevoorschijn. Hij scheidde het water van het land.
In de tijd van het Nieuwe Testament zijn er diverse theorieën over de aarde en het heelal. Veel voorkomend is de theorie van Empedocles over de vier elelementen. Elk ding is een combinatie van water, aarde, lucht en vuur. In het één zit meer aarde, in een ander meer lucht enz; maar in elk ding zitten de vier elementen. Daar komt de uitdrukking 'alles in alles' vandaan. Ook de mens is zo samengesteld. Bij zijn geboorte werden de vier elementen samengevoegd. Bij zijn dood gaan de elementen weer uit elkaar.
Algemeen is ook de gedachte dat zon, maan, planeten en sterren allerlei invloeden op aarde uitoefenden.
- In de school van Seneca (stoicijnen) hield men het er op, dat de aarde en het heelal in een voortdurend proces van ontwikkeling zijn betrokken.
- In de school van Socrates en Plato daarentegen meende men dat er een onveranderlijke ideeënwereld was, en daarvan waren aarde, zon, maan en planeten een afbeelding. Die waren dus ook statisch; niet aan verandering onderhevig.
- Weer een ander - Epicurus - wist te vertellen dat er wel goden zijn, maar die bemoeien zich niet met de mensen.
Deze uiteenlopende opvattingen hadden een zekere geloofwaardigheid. De mensen werden er in bevestigd: men kon er de eigen ervaringen mee verbinden. Geboorte en dood kon men vanuit de elementen verklaren, onheil vanuit de machten en krachten die door planeten en sterren werden uitgeoefend. Men hield er rekening mee door bijzondere feestdagen en andere heilige momenten in acht te nemen.
De bijbelschrijvers gaan niet op onderzoek uit, of het inderdaad zo is als Empedocles, de stoicijnen, platonisten en epicuristen beweren. Zij gaan er eenvoudig van uit dat het zo is. Zij wisten uit ervaring hoe het menselijk bestaan allerlei invloeden ondergaat die je zelf niet in de macht hebt. Daar hebben ze geen verschil van mening over met hun tijdgenoten. Ze kunnen eenvoudig aansluiten bij de wetenschap van die dagen. Paulus schrijft bv dat de Galaten als slaaf onderworpen waren aan de machten van de wereld. (Gal 4:3). In een andere brief heeft hij het over dood, leven, engelen, machten, krachten, heden, toekomst, hoogte en diepte (Rom 8:38).
Maar zijn aansluiten is niet een kritiekloos overnemen. Hij brengt die dingen in verband met God en Jezus Christus. De woorden uit Rom 8 lopen uit op '...wat er ook maar in de schepping is, niets zal ons kunnen scheiden van de liefde van God, die Hij ons bewezen heeft in Christus Jezus, onze Heer (Rom 8:39).
De opvattingen en inzichten over aarde, zon en sterren zijn in de loop van de geschiedenis voortdurend bijgesteld op grond van nieuwe inzichten. Vanaf ca 1500 wordt door het werk van Kepler, Galilei, Copernicus en anderen gaandeweg duidelijk dat:
- de aarde niet plat is, maar bolvormig.
- de zon niet om de aarde beweegt, maar dat de aarde om zijn as draait waardoor het lijkt dat de zon opkomt en ondergaat.
- de aarde in een jaar om de zon gaat
- de seizoenen met de scheve stand van de aardas hebben te maken
- dat eb en vloed het gevolg zijn van de aantrekkingskracht van de maan.
Het aanvankelijk kerkelijk verzet tegen deze nieuwe inzichten was verkeerd en gedoemd te mislukken. Het werk van de natuurwetenschappers bood nu eenmaal veel betere verklaringen voor de genoemde verschijnselen, dan de traditioneel kerkelijke die gebaseerd was op bijbelse gegevens. De bijbel is gewoon geen wetenschapsboek. Het reflecteert enkel de kosmologische inzichten van een bepaald moment in een ver verleden.
In de 19-e eeuw zorgde het werk van Darwin opnieuw voor grote beroering in de kerk. De evolutie-theorie mocht niet waar zijn, want de bijbel vertelde een ander verhaal over het ontstaan van het leven en de ontwikkeling van de levensvormen.
Bij de nieuwste kosmologische en natuurkundige inzichten van de twintigse eeuw over oerknal en de aard van de werkelijkheid (energie en deeltjes) is een dergelijke controverse gelukkig uitgebleven. De kerk weet inmiddels wel dat ze die wetenschappelijke inzichten van Einstein, Bohr en anderen niet kunnen bestrijden op basis van bijbelse gegevens. Als ze de wetenschap al zou willen verbeteren, zal ze zelf wetenschappelijk onderzoek moeten verrichten om de resultaten daarvan in het wetenschappelijk debat in te brengen. Maar de taak van de kerk is niet om de wetenschap vooruit te helpen (natuurlijk ook niet om die tegen te houden). Dat kan de kerk gerust aan de wetenschappers overlaten, onder wie ook vele gelovigen zijn te vinden.
De roeping van de kerk is om het evangelie te delen met wie het maar wil. Ook met mensen voor wie het moderne wereldbeeld van oerknal en energieën en evolutietheorie het meest vanzelfsprekend is. Dat kan alleen maar door bij heersende wereldbeeld aan te sluiten zoals al vanaf bijbelse tijden gebeurde. De kerk moet het wagen deze wereld, zoals wij die vandaag de dag zien en beleven met God in verband te brengen. Daar hoort ook bij antwoord te geven op vragen als bemoeit God zich met onze wereld en onze levens? Wat is zijn invloed op de gang van zaken in de werkelijkheid. Is het alleen invloed op onze ziel? Is het ook invloed op de materiële wereld? Zijn ziel en materie trouwens wel zulke gescheiden werelden? Hoe moeten we ons die dingen voorstellen? Moeilijke vragen zijn dat. Maar we kunnen ze niet laten liggen. Want als we in die dingen niet duidelijk zijn, waarom zouden we dan nog bidden om vrede, om genezing, om moed en vertrouwen, om vergeving? Zouden we dan nog iets Gods inspiratie kunnen noemen? Nog ergens de tekenen van zijn nabijheid opmerken?
Als we als kerk daar niets over kunnen zeggen, zijn we eigenlijk in het kamp van de Epicuristen beland.
Toch kan de kerk niet altijd aansluiten bij de gangbare opvattingen over de werkelijkheid. Dat was bv het geval in de tweede eeuw nC als de zgn gnostiek leert dat het aardse leven er niet toe doet, het lichaam een kerker is en de wereld een schepping is van een lagere, slechte God. Dat is een standpunt dat zo haaks staat op heel het bijbels getuigenis, dat daar alleen maar tegenspraak kan klinken.
Niet aansluiten bij de wetenschap is ook nu nog wel eens geboden, en wel als natuurkundigen of evolutionisten beweren dat God een misvatting is (Davies). Of als ze stellen dat God hetzelfde is als de universele wet (die trouwens nog niet geformuleerd is) waar de vier fundamentele natuurwetten van zijn afgeleid (Hawkings). Dan moet de kerk duidelijk maken dat deze wetenschappers geen wetenschappelijke uitspraken meer doen en hun boekje te buiten gaan: uitspraken over God zijn geen wetenschap, maar geloofsuitspraken.
|