Pred 12: 1 - 8
Pred 12: 1 - 8
Inleiding
In het voorgaande heeft Prediker voortdurend benadrukt dat het leven een ijdele onderneming is. Maar ook stelt hij meer dan eens dat er te genieten valt, met name in 11: 7 – 10. In het gedeelte dat daarop volgt, komen die beide thema’s nog een keer terug. De opbouw is duidelijk: drie keer staat er ‘voordat’ (Hebr ad esjer).
- Voordat de slechte dagen komen (vers 1) van slijtagen en dood
- Voordat de tijd van slijtage en toenemende gebreken aanbreekt (verzen 2- 5),
- Voordat de dag van het sterven en de dood komt (vers 6 - 7)
Dan volgt in vers 8 de conclusie: alles is leegte.
De uitleggers verschillen van mening over de verzen 3 – 6. Gaat het in deze allegorie om
- de aftakeling en het sterven van een mens,
- het paleis waar gerouwd wordt als de koning gestorven is?
Dat laatste meent de Willibrord vertaling van 2012, een visie waar ook veel voor te zeggen is en die goede zin geeft1. Ik houd het met de SV, NBG, NBV21 en BGT op het eerste.
De vele alternatieve interpretaties van de nu volgende beelden laat ik achterwege.
Pred 12: 1
Gedenk daarom je schepper in de dagen van je jeugd – voordat de slechte dagen komen en de jaren naderen waarvan je zegt: In deze jaren vind ik weinig vreugde meer. (NBV21)
De ‘oude dag’ noemt Prediker ronduit ‘de slechte dagen’ en ‘jaren waar je weinig vreugde aan beleeft’. In de volgende verzen maakt hij duidelijk wat de ouderdom tot zo’n treurige periode maakt: slijtage van het lichaam. Maar dat is nog niet eens het ergste. Het verval onderstreept – voor de zoveelste keer - dat het leven een ijdele onderneming is. Dat is het ergste. Alles is lucht en leegte, de eindconclusie van Prediker in vers 8.
Maar waarom moet je dan in de dagen van je jeugd, als je nog jong en sterk en gezond bent, je Schepper gedenken? Het daarom slaat op wat er direct aan voorafgaat (11: 7 – 10). Maar daar staat ook weer een daarom en dat slaat op alles wat Prediker vanaf 1: 1 schreef en waar het belang van genieten voortdurend terugkomt.
Prediker bedoelt, dat je moet genieten van de goede dingen des levens. Die komen van God, de Schepper. Als het leven je toelacht, is dat Zijn geschenk. Laat dat niet liggen, maar geniet er van. Die geluksdagen gaan sneller voorbij dan je denkt. Stel niet uit tot later: je weet niet of er dan nog geluksdagen zullen zijn. Wel is zeker dat de ouderdom met gebreken komt, die alles kunnen overschaduwen.
Geniet als het je gegeven wordt. Anders zul je op je oude dag spijt krijgen van de kansen die je hebt laten liggen. Dan heb je niets om dankbaar op terug te kijken. Dan is de kans groot dat je verzuurd, verbitterd of onverschillig eindigt.
Pred 12: 2
2a Voordat de zon verduistert,
2c de sterren en de maan niet langer stralen,
2d de lucht ook na de regen grauw van wolken wordt. (NBV21)
Met beelden ontleend aan de Israëlische winter – vaak bewolkt, veel regen, dag en nacht - omschrijft Prediker het laatste seizoen van het leven (vers 5) en het gevoel dat dat oproept: verdriet, heimwee, depressie. Je ziet de zon niet meer schijnen, het wordt donker. Je pijn, handicaps en zwakte doen alle kleur uit het leven verdwijnen. Je aftakeling overschaduwt alles en na regen komt de zon niet terug. Het is donker en dat blijft het ook.
Pred 12: 3
3a De dag waarop de wachter trillend voor het huis staat (NBV21)
Het huis is beeld voor je lichaam. Je armen en handen verliezen hun kracht. Je kunt ze niet meer zo goed besturen als vroeger. Als je een kopje thee drinkt, trillen ze zodat er van alles uitklotst.
3b de soldaten kromgebogen voortgaan, (NBV21)
De benen die je altijd droegen zijn niet recht meer. Ze hebben zich gekromd: botontkalking geeft de een O benen, een ander X benen. Of bedoelt Prediker dat je heupen slecht worden, zodat je niet meer loopt, maar begint te waggelen?
Na de twee mannelijke beelden volgen er nu twee vrouwelijke
3c de maalsters langzaamaan verdwijnen, (NBV21)
Hoe ouder je wordt, hoe meer tanden en kiezen je verliest
3d de vrouwen uit het venster staren en een schaduw lijken. (NBV21)
Je ogen verliezen hun glans. Ze zijn wel open maar ze staren zonder echt te zien.
Het woordje vrouwen staat er niet in de Hebreeuwse grondtekst. Maar de werkwoordsvorm (deelwoord in de vrouwelijke vorm) wijst daar wel op.
Pred 12: 4
4a Wanneer de deuren naar de straat worden gesloten, (NBV21)
De gebruikte vorm voor deuren in het Hebreeuws is hier geen gewoon meervoud, maar een tweevoud. Dus het gaat om iets waar je er maar twee van hebt: je oren, die worden doof.2
Dit is misschien wel net zo erg als blind worden: wie doof is, kan niet meer communiceren met anderen. Contact met de buitenwereld is bijna onmogelijk: de ‘deur naar de straat’ is dicht.
4b de molen geen geluid meer maakt, (NBV21)
Als de maalsters (3c) op je gebit slaan, dan zal de molen je mond zijn: je kunt (bijna) niet meer je verstaanbaar maken.
4c het fluiten van de vogels ijl van toon wordt, wanneer hun lied versterft. (NBV21)
Zeer omstreden en moeilijk te interpreteren. Maar aansluitend op 4b zou het kunnen slaan op de stem die hees en hoog wordt. Zingen lukt niet meer.3
Pred 12: 5
5a Je durft geen heuvel te beklimmen, de weg is vol gevaar. (NBV21)
Je evenwicht en reflexen laten het afweten: je bent bang dat je struikelt. Een scheve stoeptegel is al te veel.
5b De amandelboom behoudt zijn wintertooi, (NBV21)
De amandelboom is de enige boom die in Israël al in het eind van de winter bloeit. De bloemen zijn wit-roze. Voor de Joden is de bloeiende amandelboom het teken dat het voorjaar gaat beginnen. Met 'behoudt zijn wintertooi' bedoelt Prediker dat de ouderdom de tijd is van de aanhoudende winter, er komt geen voorjaar meer. De witte bloemen roepen ook de associatie op met grijswitte haren van iemand die oud is.
5b de sprinkhaan sleept zich voort, (NBV21)
Een man krijgt geen erectie meer: hij heeft geen zin meer in sex of is impotent.
5c de kapperbes droogt uit.(NBV21)
De kapperbes is niet een bes, maar de naam van een plant, het kappertje, Latijnse naam Capparis spinosa, Hebreeuwse naam: aviona. De bloemknoppen van deze plant, geplukt en gelegd in het zuur, gelden als een delicatesse en zouden de sexuele lust opwekken. Prediker zegt dat dit op hoge leeftijd niet meer werkt.
Opvallend: Geen van de metaforen wijst
- op Alzheimer of een andere hersenziekte; alleen lichamelijke gebreken.
- op een plostselinge hartinfarct of hersenbloeding. Het gaat geleidelijk. De oude dag komt langzaam en elke dag wordt het een beetje erger. Het kan lang duren. Tot...
5d Een mens gaat naar zijn eeuwig huis, een klaagzang vult de straat. (NBV21)
Het loopt allemaal hier op uit, dat een mens (Adam) sterft. Het eeuwig huis is het dodenrijk, de vergadering der vaderen, meestal sjeool genoemd. In de buurt is verdriet, men rouwt om het overlijden van de mens.
Pred 12: 6
6a Voordat het zilverkoord wordt weggenomen,
6b de gouden lamp gebroken,
6c de kruik bij de bron in stukken valt,
6d het scheprad bij de put wordt stukgebroken. (NBV21)
Na opnieuw ‘voordat’ volgen twee beelden van de dood die met elkaar gemeen hebben dat er iets stuk gaat.
- In 6ab het zilverkoord waaraan een gouden lamp hangt. Het zilverkoord wordt daarvan verwijderd. Vervolgens valt de gouden lamp te pletter. Het licht, symbool van het leven, schijnt niet meer. Goud en zilver geven aan dat een levend lichaam iets kostbaars is. In de lamp klinkt mee dat een levend lichaam een kunstwerk is..
- In 6cd breekt het scheprad, dat is de katrol om water naar boven te halen. De emmer die daaraan hangt kan niet met water naar boven getrokken worden. Bovendien is de kruik, waar het water van de emmer in moet, kapot. Als water - het andere symbool van het leven - onbereikbaar is geworden, is de dood onvermijdelijk.
De passieve vorm (met worden) in 6b en 6d duidt erop dat God dit doet. (trouwens ook 2d en 4a, 4c)
Pred 12: 7
7a Wanneer het stof terugkeert naar de aarde,
7b weer wordt zoals het was,
7c wanneer de adem van het leven weer naar God gaat,
7d die het leven heeft gegeven. (NBV21)
Prediker stelt zich (naar Gen 2: 7 en 3: 19) de mens zo voor: een lichaam (van het stof der aarde) met een levensadem (Hebr nisjmah – Gods adem). Die beide maken samen een levende mens (Hebr nefesj chai). Je levensdagen zijn Gods geschenk (5: 17; 8: 15; 9 9a). Als iemand sterft, gaan lichaam en levensadem weer uit elkaar, beide terug naar hun oorsprong. Het lichaam begraven in het stof der aarde; de levensadem (ziel) terug naar God. Merkwaardig is, dat Prediker hier zijn twijfels, die hij 3: 21 naar voren bracht, vergeten lijkt te zijn. Eerder (12: 5) heeft Prediker gezegd dat een dode gaat naar zijn eeuwige huis gaat, dwz het dodenrijk. Het is niet duidelijk hoe Prediker zich de combinatie van 12 : 5 en dit vers voorstelt.
Hoe dan ook. Prediker zegt nergens dood = dood. De dood houdt het karakter van een mysterie. Zoals het leven ook een mysterie is. Een materialistische verklaring schiet te kort.
Pred 12: 8
8a Lucht en leegte, zegt Prediker, alles is leegte. (NBV21)
Op het eind van zijn boekje weten we dat Prediker met alles werkelijk alles bedoelde: wijsheid, vreugde, bezit, erfgoed, ijver, jeugd, genieten (2: 24 – 26). Alleen God die alles geeft en neemt is geen ijdelheid. Daarom is God te vrezen (3: 14; 5: 6; 8: 12v). Men moet zijn afhankelijkheid beseffen, bij de dag leven en genieten als dat kan.
Waardering
Prediker’s beschrijving van de oude dag is er typisch een van iemand die het niet uit ervaring kent. Hij staat er nog vòòr. Hij weet (uit zijn omgeving) wat ouderdom inhoudt, en schrikt er voor terug. Zijn voorstelling is eenzijdig.
- Niet iedereen maakt het verval van het lichaam in de volle breedte mee
- Vele ouderen weten ondanks hun toenemende gebreken er toch wat van te maken. Zij zagen op tegen het verzorgingstehuis, maar nu ze er wonen zeggen ze ‘ik had het veel eerder moeten doen’ Ze zeiden: ‘als ik in een rolstoel moet, hoeft het voor mij niet meer’. Maar als het zover is, ontdekken velen na verloop van tijd dat er nog veel is om voor te leven (bezoek van familie en vrienden) en zelfs om van te genieten (het licht van de zon is zoet voor de ogen). In de kracht van je leven kan dat te weinig lijken. Maar als je oud en versleten bent, blijken deze dingen bijzonder waardevol te zijn.
- Paulus zou later schrijven over ‘niet meer te dragen krijgen dan je aan kunt’ (1 Kor 10: 13 en 2 Kor 1: 8v)
Neemt niet weg, dat het meer dan eens echt te zwaar wordt en iemand alleen maar lijdt zonder dat er iets tegenover staat. Als de zingeving wegvalt wordt het welhaast onmogelijk vol te houden.
-----
1 Pred 12: 3 - 5 in de Willibrodvertaling:
3 Als het zo ver is, staan de huisbewakers te beven
en lopen de sterke mannen gebogen.
De weinige maalsters die er nog zijn staken hun werk,
de vrouwen aan het venster zien alleen maar duisternis.
4 De huisdeur valt in het slot, het geluid van de molen vervaagt,
het gefluit van de vogels verstomt, alle tonen sterven weg.
5 Onderweg is men overal bang voor, en iedere helling schrikt af.
De amandel smaakt niet langer, de sprinkhaan ligt zwaar op de maag
en de kappervrucht helpt niet meer:
de mens is op weg naar zijn laatste verblijf,
de rouwklagers staan op straat al te wachten.
2 Merkwaardig genoeg geen dualis bij ogen, armen en benen.
3 Een alternatief zou de - nog niet genoemde - neus kunnen zijn, in zijn functie van ademhaling. Ooit diep en krachtig, maar op hoge leeftijd zwak en piepend. De neus als enkelvoud past goed bij het oorspronkelijke Hebreeuws, waar vogel ook in het enkelvoud staat. Maar het daaropvolgende 'hun lied versterft' blijft raadselachtig. Letterlijk staat er: wanneer neergebogen worden alle dochters van het lied (= zangeressen)
|