Ps 146 Ps 146

Inleiding
Deze psalm staat niet op naam van David, Asaf of een ander, maar is anoniem overgeleverd. Wie de dichter is, valt evenmin uit de inhoud te achterhalen. Wel dat het om iemand gaat met een groot geloof in zijn God: Jahweh is hem alles. Daarom is het eerste en het laatste woord Hallelujah (Hebr. 'Loof de HERE'). De psalm is in de ik-vorm geschreven en dat maakt het tot een danklied van een enkeling. Het is gericht tot Sion ( vers 10), waarmee uiteraard niet de berg Sion is bedoeld - waarop Jeruzalem en de tempel zijn gebouwd - maar het volk dat daar woont en samenkomt.
We bespreken de psalm vers voor vers, de indeling zien we aan de kopjes.

Aanhef Ps 146: 1 - 2
1a Halleluja!
1b Loof de HEER, mijn ziel.
2a De HEER wil ik loven zolang ik leef,
2b mijn God bezingen zolang ik besta.
(NBV21)

Als vers 1 de opdracht is die de dichter zichzelf (mijn ziel) geeft, dan is vers 2 het instemmende antwoord, waarbij 2a en 2b een parallellisme vormen.
Lofprijzen wil de dichter en nooit meer er mee ophouden. Welke ervaring heeft hem daartoe gebracht? Gezien de inhoud is hij ernstig teleurgesteld in mensen (vers 3 - 4) en uitermate verblijd (vers 5 - 9) door de HERE.

Ps 146: 3 – 4
3a Vertrouw niet op mensen met macht,
3b op een sterveling, bij wie geen redding is.

4a Stokt zijn adem, hij keert terug tot de aarde,
4b op die dag gaat hij met zijn plannen ten onder.
(NBV21)

Vertrouwt (vers 3a) is een gebiedende wijs meervoud. De dichter heeft het dus niet meer tot zichzelf, maar tot de luisteraars die hem lofprijzend aanhoren. Hij houdt hun voor dat ze hun heil (redding, verlossing) niet van de 'nadiefim' moeten verwachten, dat zijn hooggeplaatste, voorname mensen, bv prinsen. Deze worden in 3b omschreven als een mensenkind, dwz als gewoon een mens, niets bijzonders, een sterveling als ieder ander, die tenslotte terugkeert naar de aarde (waar hij uit gemaakt is, aarde tot aarde, stof tot stof; Gen 2: 7 en 3: 19). Dan is het gebeurd met zijn plannen en voornemens. De dichter zegt niet dat alle mensen met macht corrupt zijn, al zijn er wat dat betreft vele treurige voorbeelden uit het OT, of uit de krant vandaag, te vermelden. Maar ook als regeerders en bestuurders het goed doen, moet je van hen niet te veel verwachten: na hun dood slaan hun opvolgers andere wegen in. Slechts op één kun je echt aan omdat Hij altijd op het goede gericht blijft:

Ps 146: 5 – 7b
5a Gelukkig wie de God van Jakob tot hulp heeft,
5b wie zijn hoop vestigt op de
HEER, zijn God,
6a die hemel en aarde heeft gemaakt,
6b de zee en alles wat daar leeft,
6c Hij die trouw is tot in eeuwigheid,

7a recht doet aan de verdrukten,
7b brood geeft aan de hongerigen.
(NBV21)

Wie hulp (5a) zoekt, moet weten waar hij die vinden kan. Van mensen, zelfs de hoogste edelen, is geen redding (3b) te verwachten. Je moet natuurlijk ook niet bij de goden van andere volken zijn, maar dat is een gedachte die de dichter niet nodig vindt te verwoorden. Waar moet je dan wel moet zijn? Het beste ben je af (Hebr. asjre - welzalig, gelukkig) als je je hulp van de God van Jakob verwacht, en - parallel daaraan - als je je hoop stelt op Jahweh, zijn God.
Het valt op, hoe persoonlijk de dichter over de relatie met God spreekt: het is zijn hulp, zijn God. Het gaat om een persoonlijke relatie van een mens toegewijd aan zijn God (ook 10b).
Die God wordt omschreven als (6ab) de Maker van hemel, aarde en zee en van al wat daarin (= in de lucht, op de aarde, in het water) is. Maar ook (6c) als degene die zijn werk trouw in stand houdt, bewaart (Hebr. sjamar) voor altijd. Die bewaring blijkt uit wat er nu volgt: recht verschaffen aan de verdrukten (7a) en brood geven aan wie honger lijden (7b).

Ps 146: 7c – 9c
Nu volgen er 5 korte zinnetjes die alle met Jahweh beginnen en zijn helpende - beter nog - bevrijdende optreden ten behoeve van mensen in nood beschrijven:
7c De
HEER bevrijdt de gevangenen,
8a de HEER opent de ogen van blinden,
8b de
HEER richt de gebogenen op,  
(dwz mensen die vernederd zijn)
8c de HEER heeft de rechtvaardigen lief,
9a de HEER beschermt de vreemdelingen, 
(opnieuw sjamar, vgl 6c)
9b wezen en weduwen steunt Hij,
9c maar goddelozen richt Hij te gronde
.(NBV21)

Versdeel 9a is het begin van een langere zin die in 9b en 9c doorloopt. In dat vervolg is nog steeds Jahweh het onderwerp, al wordt Hij niet meer met name genoemd. 9b is nog helemaal in lijn met 7c - 9a: de HERE bevrijdt. Maar de keerzijde van dat bevrijdende optreden is natuurlijk dat Hij de onderdrukkers uitschakelt. Dat komt expliciet in 9c naar voren: maar de weg der goddelozen maakt Hij krom. Maw de HERE is een tegenstander van de onderdrukkers: wat zij willen bereiken zal niet gelukken.

Eenzijdig
De psalm is een loflied dat de bevrijdende invloed van God bezingt. Natuurlijk weet de dichter dat er ook mensen te over zijn, die niet bevrijd worden, honger lijden, vernederd zijn. Daar maakt hij misschien een andere keer een lied over, een klaagpsalm, zoals we die ook in de bijbel aantreffen. Maar nu is hij blij om Gods goede werken en wil hij Hem loven en prijzen. Die blijdschap geeft zijn lied een zekere eenzijdigheid voor wie een afgewogen, genuanceerde voorstelling van zaken verwacht. Maar zo werkt het niet in de uitingen van het geloof, die komen altijd op nav een concrete situatie. Dat is ook met onze psalm het geval. Helaas valt niet precies te achterhalen wat de dichter heeft beleefd en wat de aanleiding voor zijn lofllied was.  Maar we kunnen veilig aannemen dat hij iets gezien, gehoord, ervaren heeft van Gods bevrijdende optreden.

De rechtvaardigen
In het rijtje van verdrukten, hongerigen, gevangenen, blinden, gebogenen, vreemdelingen vallen de rechtvaardigen op. Hoe zo horen die hier thuis? Wat is hun probleem dan? En zijn ze ermee geholpen dat de HERE hen liefheeft? De volgende antwoorden zijn mogelijk:

  • Vanwege hun rechtvaardigheid krijgen zij veel te verduren. Denk aan Job, de profeten, Jezus. Hun probleem is dan niet zozeer dat ze niets te eten hebben, of blind zijn enz, maar dat in hun moeilijkheden God zo ver weg kan lijken. Dan is het mooi om te weten en te geloven: de HERE heeft de rechtvaardigen lief.
  • God heeft de rechtvaardigen lief, niet omdat ze een of ander probleem hebben, maar omdat zij het zijn, door wie de hongerigen, blinden, vreemdelingen enz. geholpen worden. Zij zijn ahw de handen voor Gods verlossende werk.
  • We hoeven hier niet te kiezen. De dichter geeft geen duidelijke voorkeur aan voor de ene of de andere interpretatie. Het is heel goed mogelijk dat hij allebei bedoelde.


Opmerkingen
Een paar digen vallen op:

  • Het gaat God om meer dan het thema onreinheid, schuld, zonde en verzoening. In deze psalm horen we daar niets over. Het religieuze maakte hier plaats voor de sociale (recht), materiële (brood) lichamelijke (blindheid) nood van mensen. Wie op die terreinen tekort komen helpt Hij. In het onze Vader leert Jezus ook eerst bidden om het dagelijks brood, daarna om vergeving van schuld. Ook in de volgende punten is de gelijkenis met Jezus groot.
  • De dichter legt geen verband tussen deze problemen en het verkeerde gedrag van mensen, alsof hun blindheid, armoede enz. straf voor hun zonde zou zijn. Hun moet niets vergeven of verzoend worden. Ze moeten gewoon geholpen worden zodat hun leven te recht komt.
  • De Psalm maakt geen onderscheid tussen man en vrouw, jong en oud, vroom en minder vroom, Jood en niet-Jood (vreemdeling). Als ze in nood verkeren zal de HERE helpen.
  • De dichter laat in het midden hoe en wanneer die hulp tot stand komt. Er regent geen brood uit de hemel. Gevangenissen springen niet op wonderlijke wijze open. Al zijn er zulke verhalen in bijbel, de ervaring leert dat Gods hulp in de regel wordt bemiddeld door mensen die het hart op de goede plek hebben. Vandaar dat in 8c de rechtvaardigen genoemd worden.
  • De psalm komt in de buurt van de 'zaligprijzingen' van Jezus (Mat 5: 1 - 12). Daar zegt Jezus het ware geluk toe aan de mensen die in de knel zitten, en aan de mensen die hen proberen te helpen. Zo biedt hij de slachtoffers hoop, zo spoort hij de niet-slachtoffers aan hen uit de problemen te helpen.

Ps 146: 10
10a De HEER is koning tot in eeuwigheid,
10b je God, Sion, van geslacht op geslacht.
10c Halleluja!
(NBV21)

Hoger dan de prinsen en edelen (vers 3 - nadiefim) staat Jahweh: die is Koning en God. Hij is het voor altijd, waar de mensen-met-macht maar stervelingen zijn. Hier opnieuw dat persoonlijke accent: je God. Zo benadrukt de dichter dat het volk dat op de Sion woont en in de tempel samenkomt alles van Jahweh kan en moet verwachten. Daarom verdient Hij dit loflied.

terug