2 Het naieve Wereldbeeld 2 Het naieve Wereldbeeld

Relatief
Alles is relatief: het maakt uit of je de dingen vanuit jezelf bekijkt, of vanaf een ander standpunt. Bekend is het voorbeeld van twee treinen die naast elkaar staan. Als je in de ene zit en naar die andere kijkt, en die begint heel zachtjes te rijden, dan lijkt het of de trein waar jezelf in zit vertrekt in de andere richting. Die indruk houd je tot die andere trein helemaal weg is. Dan zie je dat je nog steeds op het station bent en stil staat.
Neem je echter een ander gezichtspunt in, bv vanuit de stationsrestauratie boven het spoor, dan zie je duidelijk welke trein wel en niet vertrekt.
Zit je in een van die treinen en zouden die allebei heel langzaam (zodat je er niets van merkt) op hetzelfde moment met dezelfde snelheid in dezelfde richting vertrekken, dan zou je de indruk houden dat je nog steeds stilstaat. Tov van die andere trein is er inderdaad geen verplaatsing: je ziet nog steeds die reiziger in die andere trein bij het raam. Maar tov van de omgeving sta je niet stil: kijk je door een raam aan de andere kant naar buiten, dan zie je de omgeving aan je voorbij gaan.

Eerste indruk
Waarnemen is ingewikkelder dan het lijkt. De aangeboren neiging is om de dingen vanuit je eigen positie te bekijken. Dat bevalt prima, het werkt meestal probleemloos. Tot je op dingen stuit die vragen oproepen, zoals reizen met de trein of ingewikkelder zaken. Dan moeten we contra-intuïtief te werk gaan en dat is lastig.

Wat is de spontane indruk die we van aarde, zon en maan krijgen? Zo op het oog lijkt het dat:

  • De zon in het Oosten opkomt, in een boog over de aarde gaat en in het Westen ondergaat, 's nacht langs de onderkant of achterkant teruggaat om de volgende dag weer in het Oosten op te komen.
  • De aarde een platte schijf is met bergen en dalen is, ergens in de verte (horizon) ophoudt.
  • Wij mensen de bovenkant bewonen, aan de onderkant is niets: alles valt er af.
  • De hemel boven ons wekt de indruk een koepel te zijn die in de verte op de aarde staat.
  • Dat zon en maan eveneens platte, ronde schijven zijn, maar wel veel kleiner dan de aarde, en niet al te ver weg. Allebei ongeveer evengroot.

Bij nader inzien
Dankzij Copernicus (1543), Galileï(1642) en andere astronomen weten we inmiddels al eeuwen dat het toch anders is:

  • Het is niet de zon die beweegt, maar de aarde draait in 24 uur om haar as. Dat de zon om de aarde draait lijkt alleen maar zo, het is een optische illusie.
  • Dat geldt ook voor de vorm: de aarde is een grote bol. Het deel dat we ervan kunnen zien is zelfs vanaf een flinke berg zo klein,  dat het nauwelijks gebold is, dus als een platte schijf op ons overkomt.
  • De zwaartekracht verhindert dat mensen aan de andere kant van de aarde er vanaf vallen.
  • Het heelal om de aarde heen is een eindeloze ruimte.
  • Zon en maan zijn bolvormig. Omdat de zon 400 keer verder weg staat van de aarde dan de maan, maar haar diameter ook 400 keer groter is dan de maan, lijken ze vanaf de aarde gezien even groot.

Verzet
Deze stap van een geocentrisch naar een heliocentrisch wereldbeeld was behalve belangrijk voor de technische ontwikkelingen ook heel ingrijpend voor het geloof. Deze ontdekking kon niet zonder gevolgen blijven voor het gezag van de bijbel en de leer van de schepping. De kerk probeerde dan ook eerst te verhinderen dat deze nieuwe inzichten bekend zouden worden. Dat verzet was echter kansloos en gedoemd te mislukken: het heliocentrische wereldbeeld is een veel eenvoudiger en betere verklaring voor de bewegingen van zon, maan en aarde. Later zou de kerk zich niet meer inhoudelijk met het astronomische onderzoek bemoeien.

In biblicistische kringen hield het verzet langer aan: in de 19-e eeuw beweert de Engelsman S. Rawbotham, één van de zgn zetetisten (van een Grieks woord zeteoo dat onderzoeken betekent) dat de aarde plat is en niet beweegt. In 1893 nog maakt O. Ferguson een kaart van de platte aarde. In 1956 richt ene C. Johnson de ‘International Flat Earth Research Society of America’ op. Tot die kringen behoort ook S. Shenton, die beweert dat de landing op de maan (1969) onmogelijk was en bedrog van de NASA. Maar geleidelijk aan is het verzet tegen het heliocentrische wereldbeeld verklonken.

Ondertussen ontwikkelde Albert Einstein de speciale (1905) en algemene (1915) relativiteitstheorie. Zeer contra-intuïtief, maar toch overtuigend omdat daarmee de verschijnselen van het heelal nog weer beter zijn te verklaren, voorspellen en in technische toepassingen te benutten (bv GPS). Einsteins inzichten (en die van Darwin) vragen opnieuw doordenking van het wereldbeeld dat we als gelovigen erop na houden. Uiteraard roept dat ook weer discussie, spanningen en verzet op.

Tweede naïviteit
Ondanks alle wetenschappelijke vooruitgang spreken we nog steeds van hemelkoepel, uitspansel en onderwereld, van de zon die opkomt en ondergaat. We zijn en blijven nu eenmaal gehecht aan taal die het meest bij onze waarneming en beleving aansluit. Daarom zingen we in de kerk nog altijd spontaan en niet gehinderd door astronomische inzichten van ‘Jezus zal heersen waar de zon / gaat om de grote aarde om, / de maan zijn lichte banen trekt, / zover het verste land zich strekt. (Lied 871: 1, Liedboek 2013).

De eerste indruk die de wereld op mensen maakt ligt aan de basis van het mythologische wereldbeeld dat we in de bijbel vinden.

 

terug