Deïsme Deïsme

Deïsme en Theïsme
Deïsme, (van Latijn Deus - God) is de opvatting dat God de Schepper is van alles wat bestaat. Hij heeft de werkelijkheid als een ingewikkelde machine in elkaar gezet. Sindsdien draait de machine op eigen kracht: God geeft wel leven en energie, maar grijpt niet in (wonderen, openbaringen, verzoening door Jezus, verkiezing, opstanding). De God van het Deïsme is een onpersoonlijke kracht. Dat is het grote verschil met de traditionele, orthodoxe visie die God persoonlijk voorstelt. Dwz die gebeden hoort, Zijn liefde bewijst in Jezus Christus, en soms op wonderlijke wijze zijn invloed laat gelden: Theïsme (van Grieks Theos – God).

Deïsme
Het Deïsme is gebaseerd op een bepaalde opvatting over de verhouding geloof en wetenschap. Het Deïsme stelt het onderzoek van de werkelijkheid boven de geloofsleer die op het gezag van de bijbel en kerkelijke traditie berust. Het verstand dat de natuur onderzoekt bepaalt of en in hoeverre er een God nodig is. De algemene openbaring (het boek van de natuur) heerst over de bijzondere openbaring (het boek van de genade: de bijbel). Wat de Engelse Deïsten, met wie deze stroming begint, drijft is de wens om het christelijk geloof zo te interpreteren dat het past bij de stand van wetenschap en door verstandige mensen aanvaard kan worden. Ze willen niet af van elke vorm van geloof en vinden ‘christianity’ belangrijk.
Het Franse Deïsme (Voltaire) is veel vijandiger tav het christelijk geloof en de kerk.
Deïsten kunnen niet langer met de persoonlijke God van het Theïsme uit de voeten. Die stellen ze zich voor als een Wezen buiten de schepping, die af en toe de natuurwetten buitenspel zet om een wonder te verrichten. Een supranaturalistische ingrijp-God.

Herbert
Doorgaans laat men het Deïsme beginnen men de Engelsman Herbert of Cherbury (1581 – 1648). De eerste die zichzelf deïst noemt is zijn leerling Blount (1645). Herbert’s uitgangspunt is dat de fundamentele waarheden van de religie ieder mens zijn aangeboren. Dus de atheïsten zouden beter moeten weten. De bestaande godsdiensten, ook de christelijke, zijn in de loop van de tijd de fundamentele waarheden ontrouw geworden.

Deze zijn:

  • Er is een goddelijk Opperwezen
  • Het is plicht Hem te dienen en vereren
  • De dienst bestaat uit liefde tot God en liefde tot de naaste (deugd)
  • Van zonden moet je spijt krijgen en je bekeren
  • God vergeldt (beloont, bestraft) in dit leven en daarna.

Deze regels zijn algemeen en liggen ten grondslag aan alle religies, die deze punten op verschillende wijze toepassen.

Rationalisering
Veel bekender is John Toland (1670 – 1722) die 1696 ‘Christianity not mysterious’ publiceerde. Wonderen en al het andere dat tegen de rede ingaat hoort volgens hem niet tot het oorspronkelijke geloof, het zouden onzuiverheden zijn, uit de heidense omgeving afkomstig. Paulus en latere theologen hebben de rationele, begrijpelijke godsdienst die het christendom in wezen is bedorven.

Godsdienstgeschiedenis
Matthew Tindal (1657 – 1733) schreef ’Christianity as old als the Creation of the Gospel...’(1630) ook wel de bijbel van de Deïsten genoemd.Hij noemt het christianity een 'republication of the religion of fnature'. Een her-uitgave van de oorspronkelijke redelijke godsdienst (zonder priesters enz). Nieuw is dat hij vindt dat het Deïsme moet uitgedragen worden: bij alle volken moet de zuivere religie, die zij oorspronkelijk allemaal hadden, hersteld worden. Die oorspronkelijk zuivere religie blijkt volgens Tindal uit de hoge ethiek van de heidenen. Jezus en het eerste christendom brachten die zuivere religie weer aan het licht: ongeveer de 5 punten hierboven. Jezus is dus wel van belang, maar niet als verlosser van zonde en schuld.

Thomas Morgan (1680 – 1743) stelt Jezus op één lijn met Zaratoestra, Socrates en Plato en anderen. De waarheid die zij verkondigen, bracht Jezus in een definitieve en onovertroffen manier onder woorden.

Reactie
Het Deïsme daagde de Engelse kerk uit om zich fundamenteel bezig te houden met de verhouding geloof – wetenschap. Het werk van Josepf Butler (1692 - 1752), ‘The Analogy of Religion, Natural and Revealed...’(1736) geldt als het belangrijkste op dit gebied. Butler probeert het Deïsme te bestrijden met argumenten die op een Deïst indruk maken. Hij zoekt een gemeenschappelijke basis door het belang van de deugd te benadrukken zonder een beroep te doen op geloofsargumenten die voor Deïsten niet geldig zijn. Hij vindt die in de overeenkomst tussen de natuur en de bijbel: beide zijn verbijsterend: de natuur in zijn raadselachtigheid en de bijbel heeft ook onbegrijpelijke passages, bv wonderen. Ze zijn dus allebei uit dezelfde Geest (God) voortgekomen. Daarmee is de bijbel voor een belangrijk deel in ere hersteld. Daarbij verzacht Butler de wonderen: die gaan volgens hem niet tegen de natuur in. Dat lijkt alleen maar zo bij gebrek aan kennis om ze te kunnen verklaren. Bovendien moest God zich vroeger wel van wonderen bedienen om mensen van zijn bestaan te overtuigen omdat ze dat anders niet zouden geloven.

Paley
Er verscheen ook veel zgn ‘evidence’ literatuur waarin schrijvers de deïstische kritiek op bijbelse verhalen probeerden te weerleggen. De bekendste: W. Paley (1743 – 1805), die in Natural Theology (1802) het bestaan van God probeert aannemelijk te maken: Als je een horloge ziet liggen, zeg je toch ook niet dat er vanzelf radertjes en veertjes bij elkaar kwamen en een horloge gingen vormen? Zo heeft ook de wereld, veel ingewikkelder dan een horloge, een Ontwerper en Maker nodig; te weten God. Dat de geschapen natuur behalve mooi ook wreed is, weet Paley niet echt te honoreren, bevangen door de metafoor van het horloge.. Anderen zoals John Ruskin (Modern Painters, vanaf 1843) bekritiseren hem op zijn veel te zonnige kijk door de negatieve kant van de natuur naar voren te halen.
Men noemde Paleys manier van theologiseren ook wel fysicotheologie, tegenwoordig zouden we het Intelligent Design noemen.
Zo ontstond in Engeland een sterke apologetische traditie die via CS Lewis (20-ste eeuw) en NT Wright tot op vandaag voortduurt.

Filosofen
John Locke (1632 – 1704) gelooft niet in aangeboren ideeën (als Descartes) en dus ook niet in een natuurlijke religie. Een mens moet over het bestaan van God eerst horen voordat hij geloven kan. Maar inhoudelijk is Locke het vervolgens voor een groot deel eens met de Deïsten.

David Hume (1711 – 1776) deelt het standpunt van Locke tav de ideeën: die zijn niet aangeboren. Dat gaat niet alleen over het bestaan van God, zoals bij Locke, maar over een heel aantal punten van het Deïsme. Hume wijst erop dat de oudste godsdiensten polytheïstisch zijn, niet monotheïstisch zoals het Deïsme beweert. De menselijke natuur is niet zo redelijk dat een mens uit zichzelf de wil heeft om goed te zijn en God te eren zoals het Deïsme beweert. Oorspronkelijk is er het instinct. Religie komt voort uit angst die zich helpende goden verbeeldt. Religie kan ook ontaarden in fanatisme. Godsdiensten bevatten behalve waardevolle ook absurde dingen. Religie is er om het menselijk gedrag te regelen (deugd, tolerantie, geloof); alles wat religie daarboven uit nog meer wil zijn is oneigenlijk, bv het machtsstreven van bepaalde groeperingen, Maar helaas komt dat maar al te vaak voor (godsdienstoorlogen).

Evaluatie
Feitelijk weerlegt Hume hiermee het Deïsme dat zo optimistisch geloof en wetenschap wilde combineren. Zijn bezwaren maken duidelijk dat het boek van de natuur niet zo eenduidig is als Deïsten wensen. De menselijke natuur is zo bedorven dat daar geen natuurlijke religie op valt te baseren. Maw men kan in het geloof niet buiten Gods bijzondere openbaring (de verzoening in Jezus Christus) om. Zo loopt het Deïsme uit op de persoonlijke God van het Theïsme!
Zijn we dan weer terug bij de Supranaturalistische ingrijp-God waar het Deïsme zoveel moeite mee had? Nee, die voorstelling is na alles wat we als mensheid ontdekt (wetenschap) en gedaan hebben (Auschwitz) onhoudbaar geworden. Er zijn ook andere voorstellingen van een persoonlijke, theïstische God mogelijk.

 

terug