Joh 21: 1-14 Joh 21: 1-14

Literair
In John 20: 30v heeft de evangelist zijn boekje afgerond. Het is onduidelijk of hijzelf het heeft aangevuld met dit extra hoofdstuk Joh 21 of dat één van zijn gemeenteleden dat gedaan heeft. En is deze ook verantwoordelijk voor de vele kleine verduidelijkingen in het evangelie (bv de verklaringen van namen in Joh 1: 38, 41 en 42)? Wat zou de aanleiding zijn geweest om de wonderbaren visvangt (Joh 21: 1 - 14) en het weer in dienst nemen van Petrus (Joh 21: 15 - 23 ) alsnog toe te voegen? In Joh 21: 24 - 25  volgt een tweede besluit van het evangelie. De aanvulling doet vermoeden, dat die mede is toegevoegd om de verhouding tussen Petrus en Johannes  ('de leerling die Jezus liefhad') te bepalen. Was daar discussie en onenigheid over in de jonge kerk?

Traditie
Deze vertelling herinnert sterk aan de wonderbare visvangst in Lucas 5: 1-11 (ver voor Pasen) die uitloopt op de mededeling dat Simon Petrus ipv vissen voortaan mensen zal vissen.
Mat 4:18-22 en Mc 1: 16-20 hebben iets vergelijkbaars, maar zonder wonderbaarlijke vangst van vissen.1 De overeenkomsten tussen Luc 5 en Joh 21 zijn groot:

  • de hele nacht hebben de discipelen tevergeefs geprobeerd wat te vangen.
  • dan is er de aanwijzing van Jezus om de netten nogmaals uit te zetten.
  • met als gevolg een reusachtige vangst van vissen: twee boten vol (Luc), een net zo zwaar dat niet aan boord van het ene bootje valt te trekken (Joh).
  • de netten dreigen te scheuren
  • de interactie Simon Petrus - Jezus.
  • dezelfde personen: Simon Petrus, de zonen van Zebedeüs: Jakobus en Johannes, en anderen niet met name genoemd.

Heeft Luc zich op Joh gebaseerd? Of andersom: heeft Joh gebruik gemaakt van de vertelling bij Luc? Of zijn ze beiden afhankelijk van een ons onbekende bron? En is er een verband met de verhalen over de wonderbare spijziging?1 Dat zijn interessante vragen voor wie wil weten wat er precies is gebeurd (één of twee bootjes, voor of na Pasen?) en hoe de herinnering daaraan uiteindelijk op schrift werd gesteld. De antwoorden op deze vragen zijn verre van eensluidend. Om dit gedeelte als vertelling - als literair verhaal met een boodschap -  te begrijpen kunnen we de vragen naar de historische gang van zaken laten voor wat ze zijn.

21: 1 en 14 (kader)
Dit gedeelte is een duidelijke eenheid begrensd door vers 1 en vers 14. Het betreft de derde verschijning van Jezus nadat hij uit de dood was opgestaan. De eerste verschijning aan de discipelen was in de avond van de eerste paasdag (20: 19vv). De tweede een week later (20: 24vv), als Thomas er ook bij is. Beide vonden plaats in Jeruzalem. De verschijning aan alleen Maria van Magdala (Joh 20: 11-18) op de Paasmorgen telt niet mee als verschijning aan de discipelen.

Hoeveel dagen of weken daarna deze derde verschijning, bij het meer van Tiberias in Galilea is, vertelt Joh niet. Bijzonder is wel, dat Joh net als Mat en Mc vertelt dat de Opgestane zijn discipelen in Galilea ontmoet en nadere instructies geeft. Dit itt Lucas die de gebeurtenissen na Pasen allemaal in Jeruzalem situeert.

Bekend als we zijn met het verhaal van Luc 5 lezen we er haast vanzelf in, dat het ook nu zal gaan om het vissen van mensen. Ik denk dat dat een goede duiding is, ook al weeft Johannes er meer symboliek door heen.
In de volgende perikoop (Joh 21: 15vv) gaat het om 'het hoeden van mijn schapen'. Dat is wat anders dan 'vissers van mensen' worden. Pastoraat is geen zending.

Symboliek
Met een beetje gevoel voor symboliek ontdekken we een aantal belangrijke geloofsthema's:

  • iets te eten, letterlijk: toespijs = iets bij de maaltijd zodat het beter smaakt (bv vis bij het brood) staat voor dat wat een mens nodig heeft zodat leven Leven met een hoofdletter wordt. Niet alleen maar bestaan, maar er echt zijn.
  • het vissen is te zien als beeld voor de poging om die toespijs boven water te krijgen. - de lege netten symboliseren dat we die toespijs niet vinden. Wanneer we voldoening vinden in werk, bezit, prestaties enz. blijkt het bij nader inzien toch vaak lucht en leegte, najagen van wind (Prediker).
  • in de vraag van Jezus 'hebben jullie iets te eten?' (letterlijk 'hebben jullie wat toespijs?' confronteert Jezus ons met onze armoede, vervolgens helpt hij om de toespijs te vinden.
  • rechts (en links) zijn in de bijbel geen neutrale aanduidingen. Links is vaak geassocieerd met fout en slecht; rechts met goed en sterk. Je netten over de rechterzijde uitgooien staat voor een leven naar Gods aanwijzingen.
  • bij de maaltijd denken we misschien aan het avondmaal, maar omdat Joh geen instelling van het avondmaal heeft, ligt dat minder voor de hand.

21: 2-3
Drie discipelen worden met name genoemd: Simon Petrus, Thomas en Natanaël. Twee andere worden omschreven als zonen van Zebedeüs (Johannes en Jakobus). Twee blijven anoniem. De hoofdrol is voor Simon Petrus. Hij neemt het initiatief om te gaan vissen. De anderen zijn kennelijk in de buurt en gaan mee de boot in. Hun inzet wordt niet beloond: ze vangen de hele nacht niets.

In de nacht vissen was niet ongewoon. Vissen zijn schuwe dieren. Als de zon schijnt en er geen golven zijn, zoeken ze de diepte op om onzichtbaar en veilig te zijn. In de nacht voelen ze zich veiliger en verlaten hun schuilplaatsen. Voor vissers is er bij het flauwe licht van de maan nog wel voldoende te zien.

Is dit het verhaal van hoe na de geweldige gebeurtenissen van Pasen alles weer verder gaat zoals het altijd ging? Hebben de discipelen hun oude vak weer opgepakt alsof er niets gebeurd is?

21: 4-6
Als de zon begint op te komen, is er iemand op de oever. Het is Jezus, maar de leerlingen herkennen hem niet. Betekent dit dat ze er geen rekening mee houden dat de levende en opgestane Heer zich nog eens zal melden in hun levens?
Hij spreekt hen aan met kinderen (ook mogelijk: jongens, vrienden) en vraagt of ze enige toespijs hebben. Dwz iets bij het brood, bv vis. Iets dat het leven de moeite waard maakt en zin verleent. Want bij brood alleen kan de mens niet leven.

Als het antwoord ontkennend is geeft de onbekende de aanwijzing om het net aan de rechterkant uit te gooien. Blijkbaar hebben de vissers hun netten aan boord gehaald na de teleurstellende visserij.
Hadden de discipelen de netten nog links in het water hangen, dan zou de onbekende man wel gezegd hebben: werp je netten uit aan de andere kant. De discipelen moeten het niet zomaar over de andere boeg gooien, maar het over rechts proberen. De veel gehoorde uitleg en toepassing dat het goed is om het af en toe eens in je leven helemaal anders te doen, is niet concreet genoeg. Het gaat er niet om eens wat anders te proberen, maar om het over rechts - met Jezus en zijn God - te wagen.

De discipelen zullen gedacht hebben dat je vanaf de oever soms dingen ziet die je vanuit de boot niet kunt zien. Ze gaan niet in discussie (anders dan Petrus in Luc 5: 5) met de hun onbekende man. Ze doen wat hij hun zegt. Ze vangen zoveel vis in hun net, dat ze het niet aan boord kunnen hijsen.

21: 7-8
Weer is het de leerling van wie Jezus veel hield (waarschijnlijk Johannes), die door heeft wat er aan de hand is (ook al bij het lege graf - Joh 20: 9): het is de Heer. De spontane Petrus waadt de 200 honderd el (ongeveer 140 meter) naar het strand om maar zo snel mogelijk bij hem te zijn. De boot heeft door de volle netten alle vaart verloren. Aan boot en visvangst denkt hij niet meer. Maar hij is nog wel zo bedachtzaam om zijn bovenkleed aan te trekken, want hij was niet gekleed. Hij wil niet in zijn blootje voor Jezus verschijnen.

21: 9-11
De anderen volgen niet veel later met de boot. Eenmaal aan land is er al een vuurtje (Gr. anthrakia). Bij een vuur (anthrakia; Joh 18: 18) had Petrus zich staan warmen en daar werd hem gevraagd of hij bij Jezus hoort. Die vraag had hij drie keer ontkend. Nu heeft de Opgestane zelf voor een vuur gezorgd. Maar hoe anders gaat het nu verder. Geen dreiging van gevaar, maar gastvrijheid: er ligt brood en vis op. Jezus nodigt zijn leerlingen uit om met Hem maaltijd te hebben (9 en 12).
Daarvoor zijn wel wat van de gevangen vissen nodig. Simon Petrus gaat terug naar de boot en trekt het net aan land. Hoe hij dat in zijn eentje kan, waar eerder de zeven mannen het niet aan boord konden trekken (vs 6), laat de schrijver open.2

Het gaat om welgeteld 153 grote vissen. Dat is een opvallend detail in een verhaal dat verder geen details heeft. Maar de betekenis of symboliek van dat getal is niet duidelijk. Er bestaan allerlei verklaringen voor:

  1. Rekenkundige
    1. Augustinus: het is de optelsom van alle cijfers 1 t/m 17, daarbij is 17 = 10 + 7. Tien van de tien geboden en zeven van de levendmakende geest.
    2. Augustinus: 153 is ook (3x50) = 3
    3. 153 is ook (1x1) + (2x1) + (3x2x1) + (4x3x2x1) + (5x4x3xx1)
    4. 153 is ook (3x3) + (12x12)
  2. Vanuit de getalswaarde van de letters (a=1, b=2 enz) zou 153 kunnen slaan op:
    1. volgens het Hebreeuwse alfabet:  "de komende eeuw', 'de gemeenschap van liefde' of "Gods kinderen'
      Vaak genoemd de rivier uit de tempel die de Dode Zee zoet maakt zodat er vissen kunnen leven: Ezechiël 47: 10. Eglaïm = 153 (Gedi 17)
    2. volgens het Griekse alfabet: 'ichthus + Simon': de getalswaarde daarvan is in het Grieks ook 153.
  3. Symbolisch
    1. het zou alle soorten vissen kunnen betekenen. Maar destijds (Oppianus in de tweede eeuw) kwam men tot 157 soorten vissen, vele kleine soorten meegeteld.
    2. het zou kunnen slaan op de Tora die 153 perikopen heeft.

Deze verklaringen zijn stuk voor stuk erg gezocht. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat de lezers van Johannes bij het getal 153 aan deze dingen hebben gedacht. Het ligt meer voor de hand dat Johannes juist dit getal gekozen heeft omdat het geen symbolische betekenis heeft. Hij vermeldt dit niet-symbolische getal zodat zijn bericht meer als 'echt gebeurd' overkomt. Bij teveel symboliek wordt het allemaal te geestelijk en gaat de binding met het aardse concrete verloren. Joh vermeldt vaker merkwaardige en in zekere zin overbodige details waar we geen symboliek in kunnen vinden. Bv Joh 5: 2 waar hij van Bethesda vermeldt dat daar vijf zuilengangen zijn; of Joh 10: 22 waar hij vertelt dat het winter is.

21: 12 - 13
De leerlingen zien en weten nu wie die onbekende man op de oever was. Het is de Heer. Hij nam het initiatief over van Petrus,
Hij sprak hen vanaf de oever aan, Hij gaf de aanwijzingen, Hij is het die tenslotte brood en vis neemt en hun ervan te eten geeft.
Zijn verschijning, de wonderbare visvangst en de maaltijd beleven ze als een theophanie (nog sterker in Luc 5: 8), dwz een Godsverschijning, die hun het zwijgen oplegt. Ze durven niets meer te vragen. Waar ze niet meer mee rekenden, dat Christus leeft en zich in hun levens meldt, dat was gebeurd. Dat ze hun oude vak weer hadden opgepakt, bleek een vergissing te zijn. Toch klinken er geen verwijten bij de maaltijd, maar ze voelen en weten nu dat ze erop uit moet enom 'vissers van mensen' te worden.

De toespijs in ons leven vinden we door te letten op de aanwijzingen van de Heer en die te doen. Zo reikt Hij ons de toespijs aan. Zo is Hij zelf de onmisbare toespijs waardoor het leven Leven wordt.


Gespreksvragen:
Als het klopt, dat dit over zending en evangelisatie van de kerk gaat, wat betekent het dan

  1. dat de netten na een hele nacht vissen nog steeds leeg zijn, (is er dan geen vis, visten ze te vroeg of te laat, of op de verkeerde plek?)
  2. dat ze het over rechts moeten proberen? (wat is naar eigen inzicht en wat is op aanwijzing van de Heer?)
  3. dat ze een grote vangst doen (op de goede manier gebracht, valt het evangelie in de smaak)
  4. dat het meer na deze vangst natuurlijk niet is leeg gevist (niet iedereen laat zich vangen)
  5. dat de netten niet breken? (met Gods hulp zal de kerk ruim genoeg zijn om de meest uiteenlopende mensen onderdak te bieden?

Het verhaal is ook toepasbaar op je eigen situatie: in ieders leven ontbreekt wel eens de toespijs. Dan kun je dezelfde vragen stellen.


--------
1 Vast is er ook een link met de twee verhalen van de wonderbare spijziging. Het eerste waarin met vijf broden en twee vissen 5.000 mannen (vrouwen en kinderen niet meegeteld) worden gevoed en er twaalf manden brood over zijn. (
Mc 6: 31 - 44, ook Mat 14:13-21, Luc 9:12-17 en Joh 6:1-14). Het tweede met zeven broden en enkele visjes voor 4.000 mensen (excl vrouwen en kinderen) . Dan blijver er zeven manden brood over. (Mc 8: 1 - 9 en Mat 15: 32 - 39)
2 De verklaring dat de ontmoeting met de Opgestane onvermoede krachten in Petrus losmaakt, zodat hem in z'n eentje lukt, wat hij eerder in de boot met zes andere mannen niet voor elkaar kreeg is te ver gezocht. Het maakt van het geloof zoiets als het blik spinazie dat een andere zeeman, Popeye, af en toe open trekt en hem bovenmenselijke krachten geeft.

terug